Werkwoordspelling les 1

Werkwoordspelling

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Les 1 --> herhaling Nederlandse werkwoorden + uitleg Engelse werkwoorden
Aan het einde van de les --> een formatieve toets
Les 2 --> Groep wordt verdeeld. 1e groep krijgt een verlengde instructie, de tweede groep gaat verder met de Engelse werkwoorden
Les 3 --> 1e en 2e groep Engelse werkwoorden + afsluitende opdracht

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat hebben wij al geleerd?
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Persoonsvorm verleden tijd
- Voltooid deelwoord
- Tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Tekstslide

persoonsvorm 
tegenwoordige tijd 
enkelvoud 
ik 
....jij/je
gebiedende wijs 
stam  
hij/zij/het
jij/je
namen
stam+t  
meervoud 
wij/we
zij 
jullie 
...
hele werkwoord  
Het hele werkwoord -en noemen we de stam. 
Meervoud van dingen telt ook als meervoud 
De honden lopen over straat. 
Alle planten hebben water gekregen. 
Alle stopcontacten zijn beveiligd. 
Een moeilijk woord voor hele werkwoord is infinitief 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Jan (besteden) zijn tijd goed

Slide 7 - Tekstslide

Mijn vader (worden) morgen vijftig jaar

Slide 8 - Open vraag

persoonsvorm 
verleden tijd  
sterke werkwoorden
veranderen van klank
zwakke werkwoorden
enkelvoud
meervoud  
Er zijn geen regels voor het vervoegen van sterke werkwoorden. 
Je moet ze onthouden. 
lopen - liepen 
slapen - sliepen 
geven - gaven 

+te
+de
+ten
+den
In de verleden tijd gebruik je het 't ex-kofschip 
om zeker te weten of je +te of +de moet schrijven. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Verleden tijd
Wij (noteren) de het huiswerk in onze agenda

Slide 11 - Tekstslide

De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.

Slide 12 - Open vraag

voltooid deelwoord   
sterke werkwoorden
veranderen van klank
zwakke werkwoorden
ge+stam+t/d
Er zijn geen regels voor het vervoegen van sterke werkwoorden. 
Je moet ze onthouden. 

Zij hebben gelopen.
De kast is verkocht.
Dat hebben wij vermeden. 
Ik ben verrast. 

woorden met ver- her- ont- be- of -er krijgen geen ge- extra ervoor
Bij het voltooid deelwoord gebruik je het 't ex-kofschip 
om zeker te weten of je een t of een d moet schrijven. 
Vaak wordt het voorvoegsel ge- voor de stam van het werkwoord geplaatst en komt er een d of t achter. 
veel werkwoorden die beginnen met be-, er-, ge-, her-, ont- of ver-: bewonen - bewoond, erkennen - erkend, gebeuren - gebeurd, herinneren - herinnerd, ontdekken - ontdekt, verdelen - verdeeld
In een zin met een voltooid deelwoord 
is de persoonsvorm een hulpwerkwoord. 
Wij hebben de tas gevonden. 
Ik ben verrast. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Voltooid deel
Dit is nog nooit gebeurd!

Slide 15 - Tekstslide

Mijn ouders zijn (verhuizen) naar Zwolle.

Slide 16 - Open vraag

Tegenwoordig deelwoord
Eindigt altijd op een D

Giechelend komen de meiden het klaslokaal binnen.

Slide 17 - Tekstslide

Engelse werkwoorden 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Maak de vragen die ik zometeen laat zien. Dit is de formatieve toets.  

Slide 21 - Tekstslide

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Het vuur (branden) niet goed

Slide 22 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Ik (branden) van verlangen om het nieuws te horen.

Slide 23 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Wat (worden) jij later?

Slide 24 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Je (leiden) me niet zo gemakkelijk om de tuin!

Slide 25 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: De orkaan (bewegen) zich in de richting van Hawaï, waar de Amerikaanse president op dit ogenblik (vertoeven)

Slide 26 - Open vraag

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: Wanneer (zenden) je me het boek terug?

Slide 27 - Open vraag

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: Waarom (wenden) je je niet tot de directeur?

Slide 28 - Open vraag

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De hond van de buren (blaffen) erg hard

Slide 29 - Open vraag

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De chauffeur (laden) de kisten in de vrachtauto

Slide 30 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in: De kraanvogels zijn naar het hoge noorden (reizen).

Slide 31 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in: Een paar dagen geleden is mijn neef naar Amerika (verhuizen)

Slide 32 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in: Ik heb mijn kamer gisteren met lampjes (versieren)

Slide 33 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in: Het paard had heel hoog (springen)

Slide 34 - Open vraag

Vul het tegenwoordig deelwoord in: Hij kwam (rennen) de school binnen

Slide 35 - Open vraag

Vul het tegenwoordig deelwoord in: (Bekvechten) liepen zij door de gangen van de Action

Slide 36 - Open vraag

Vul het tegenwoordig deelwoord in: De kat at (smakken) haar kauwstaafje met kipsmaak op

Slide 37 - Open vraag