Nederlands 5 vwo Communicatie - Formuleren - bondig formuleren (les 13)

Leerdoel
Je leert hoe je bondig formuleert door weloverwogen te schrappen.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoel
Je leert hoe je bondig formuleert door weloverwogen te schrappen.

Slide 1 - Tekstslide

Bondig formuleren
Let bij het schrappen van woorden op de volgende zaken:
- hulpwerkwoorden
- bijvoeglijk naamwoorden
- pleonasme
- tautologie
- bijwoorden
- uitdrukkingen

Slide 2 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
Veel worden gebruikt: zullen, kunnen, mogen, willen, gaan.
Vaak niet nodig.
Voorbeeld:
Als je je zou laten vaccineren, is de kans op een ernstig ziekteverloop kleiner.
Wordt:
Als je je laat vaccineren, is de kans op een ernstig ziekteverloop kleiner.

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.
Het is niet altijd nodig om die extra informatie over een znw te geven. Bijvoorbeeld:
Hij kreeg een warm applaus.
Wordt:
Hij kreeg een applaus. Het woord applaus is al positief genoeg.

Slide 4 - Tekstslide

Pleonasme
Pleonasme = als een woord een deel van de betekenis van een ander woord herhaalt.
Voorbeelden: ronde cirkel, rood bloed, groter groeien, witte sneeuw, opnieuw herhalen
Functie is bevestiging van een bijzonderheid. Is niet altijd nodig.

Slide 5 - Tekstslide

Tautologie
Tautologie = als de hele betekenis van een woord wordt herhaald.
Voorbeelden: gratis en voor niets, al en reeds, tevens en ook, vast en zeker, voor eeuwig en altijd.
Functie is versterking. Is niet altijd nodig.

Slide 6 - Tekstslide

Bijwoorden
Bijwoorden als heel, erg, zeer, bijzonder versterken het bijvoeglijk naamwoord. Die versterking is lang niet altijd nodig.
Bijwoorden als vaak, soms, doorgaans, meestal voegen niet altijd iets toe. Ze zijn vaag.

Slide 7 - Tekstslide

Uitdrukkingen
Als een uitdrukking is te vervangen door een kortere variant, heeft dat de voorkeur.
De voorzetseluitdrukking wordt vaak gebruikt i.p.v. het voorzetsel met dezelfde betekenis. 
Zie voor voorbeelden blz. 79 van het handboek (onderaan).

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een pleonasme?
A
Twee woorden die ten onrechte worden vermengd
B
Twee woorden in één zin die allebei een ontkennend zijn.
C
Hetzelfde woord wordt twee keer genoemd met dezelfde betekenis.
D
Een deel van het woord wordt door een ander woord uitgedrukt.

Slide 9 - Quizvraag

Huiswerk
Les 12 - opdracht 9 en 10, blz. 76/77 voor  donderdag 20 januari
Les 13 - opdracht 4, blz. 78/79 (lees handboek blz. 78/79), is af
Mondelinge vaardigheid:
Les 13 - opdracht 5, voor maandag 24 januari - 10 ipv 20 slides
Schrijfvaardigheid:
Les 13 - opdracht 7 en 8, blz. 79, voor dinsdag 1 februari
Leesvaardigheid:
Les 13 - opdracht 9 t/m 12, blz. 80/81, voor donderdag 3 februari


Slide 10 - Tekstslide