VB Co semester 4 kenniskompas

VB Co semester 4 kenniskompas
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

VB Co semester 4 kenniskompas

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is frustratie agressie?

A
Hierbij uit een persoon zijn ongenoegen
B
Het bewust gebruiken van agressie om een bepaald doel te bereiken
C
Onvoorspelbaar en snel gewelddadig
D
Snel en onverwacht tonen van oplopende emoties

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is instrumentele agressie
A
Snel en onverwacht tonen van oplopende emoties
B
Hierbij uit een persoon zijn ongenoegen
C
Het bewust gebruiken van agressie om een bepaald doel te bereiken
D
Onvoorspelbaar en snel gewelddadig

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is agressie?
A
Agressie is grensoverschrijdend met als doel de ander te benadelen.
B
Agressie is alleen iets kapot maken
C
Agressie is een handeling en geen gedraging
D
Agressie heeft als doel de ander te benadelen.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soorten agressie
A
Frustratie agressie
B
Instrumentele agressie
C
Pathologische agressie
D
Boosheid agressie

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Primaire agressie is agressie die ontstaat als gevolg van een frustrerende situatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kenmerken van pathologische agressie
A
heel voorspelbaar
B
geen schaamte gevoel
C
bewust
D
onvoorspelbaar

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke soorten van agressie heb je?
A
frustratie agressie
B
frustratie agressie en instrumentele agressie
C
frustratie agressie, instrumentele agressie en pathologische agressie
D
anatomische agressie en fysieke agressie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Frustratie agressie verwijst naar het bewust gebruiken van agressie om een bepaald doel te bereiken

A
Waar
B
Niet Waar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vluchten, vechten en bevriezen bij agressie is een :
A
professionele reactie
B
instinctieve reactie
C
emotionele reactie
D
directieve reactie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een brand op de afdeling is een typisch voorbeeld van:
A
Persoonlijke crisis
B
Organisatiecrisis
C
Psychotrauma

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ernstige, plotselinge verstoring van het dagelijks leven als gevolg van een emotioneel ingrijpende gebeurtenis noemen we
A
Persoonlijke crisis
B
Organisatie crisis

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een persoonlijke crisis is
A
Overlijden van een dierbare
B
Slachtoffer zijn van een ongeval
C
Schade voor de organisatie
D
A en B zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Crisissituaties voorkomen:
Het is belangrijk om alert te zijn en crisissituaties tijdig te signaleren
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Crisissituaties voorkomen:
Preventie van crisissituaties richt zich op het voorkomen van erger en het voorkomen van herhaling.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maaike werkt als maatschappelijk medewerker in die verslavingszorg. De meeste cliënten komen alleen overdag naar het centrum, maar een aantal verslaafden slaapt er ook. Daarvoor is een speciale woongroep ingericht. Als een verslaafde op de woongroep komt, wordt hij eerst geobserveerd. Dit keer doet Maaike dat. Ze gebruikt een standaard formulier voor de observatie. Welke manier van observeren gebruikt Maaike hier?
A
Contextuele observatie
B
Protocollaire observatie
C
Vrije observatie
D
Interval observatie

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke observatietechniek is dit?
A
Participerend observeren
B
Niet participerend observeren

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij observeren is het moeilijk om objectief te observeren
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke observatietechniek is dit?
A
Participerend observeren
B
Niet participerend observeren

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het op wisselende tijden observeren met je observatiedoel en observatievragen is een ...
A
Contextuele observatie
B
Gestructureerde observatie
C
Intervalobservatie
D
Protocolobservatie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je begint je dienst bij een dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking. Er ligt een formulier klaar waarop precies staat waar jij op moet letten die dag. Welk observatiemethode gebruik je?
A
Protocollaire observatie
B
Contextuele observatie
C
Gestructureerde observatie
D
Intervalobservatie

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Stel: jullie gaan een collega observeren hoe vaak hij/zij in een gesprek samenvat. Welke observatiemethode gebruik je dan?
A
Protocollaire observatie
B
Contextuele observatie
C
Intervalobservatie
D
Gestructureerde observatie

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens een contextuele observatie let je op:
A
De omgeving van een cliënt
B
De cliënt zelf

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je werkt op een groep voor kinderen met een verstandelijke beperking. De ouders van Bo (3 jaar oud) hebben gevraagd of jij vandaag wilt bijhouden hoeveel zij drinkt. Welke vorm van observatie ga je doen?
A
Vrije observatie
B
Gestructureerde observatie
C
Contextuele observatie
D
Protocollaire observatie

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk observatie methode is onjuist?
A
vrije observatie = subjectief waarneembare gedrag
B
gestructureerde observatie = gedrag in getallen uitgedrukt
C
contextuele observatie = observeer je de omgeving
D
intervalobservatie = gedrag op wisselende tijden

Slide 25 - Quizvraag

subjectief moet zijn objectief waarneembaar gedrag
Hoe heet de manier van observeren waar je ook let op de omgeving en mensen rondom de cliënt?
A
Event sampling
B
Protocollaire observatie
C
Contextuele observatie
D
Interval observatie

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke observatie worden resultaten uitgedrukt in getallen?
A
Contextuele observatie
B
Gestructureerde observatie
C
Intervalobservatie
D
Vrije observatie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke observatie observeer je op wisselende tijden?
A
Contextuele observatie
B
Gestructureerde observatie
C
Intervalobservatie
D
Vrije observatie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is observeren?
A
Bewust waarnemen met als doel informatie verzamelen
B
Doelgericht waarnemen met als doel informatie verzamelen
C
Bewust en doelgericht waarnemen
D
Bewust en doelgericht waarnemen met als doel informatie verzamelen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Welke methode kun je het beste toepassen wanneer de observatievragen nog niet concreet zijn?
A
Vrije observatie
B
Gestructureerde observatie
C
Intervalobservatie
D
Contextuele observatie

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Observeren verschilt van waarnemen. Observeren is namelijk:
A
Doelgericht
B
Niet gericht
C
Altijd objectief

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je observeert op verschillende tijden is
A
Contextuele observatie
B
Gestructureerde observatie
C
Intervalobservatie
D
Protocollaire observatie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Participerend observeren betekent: Tegelijkertijd kwantitatief observeren als kwalitatief observeren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies