Taalactief T5, L10 G7

Taal Thema 5, les 10
Herhaling voegwoorden en apostrof
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal Thema 5, les 10
Herhaling voegwoorden en apostrof

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Apostrof

De apostrof is een leesteken; een komma boven aan de schrijfregel.
1. Ter vervanging van elke letters:
  • Zo een jongen => zo'n jongen
  • des middags => 's middags
  • Amsterdam => A'dam
2. Bij sommige bezitsvormen:
  • De vader van Quinten => Quinten's vader
3. Bij meervouden:
  • Een baby => twee baby's
4. bij letterwoorden en cijferwoorden
  • A4 => A4'tje 
  • cd => cd'tje

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is het goed gespeld?
oma's
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het goed gespeld?
R'dam
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het goed gespeld?
djs
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het goed gespeld?
discos
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het restaurant heeft verschillende
Op het bed liggen heel veel
De                  rijden door de stad.
In de zak zitten verschillende
De telefoon heeft al vier         gehad.
Welk woord is goed geschreven en hoort op de plek?
menus
menu's
kussens
kussen's
taxis
taxi's
lollys
lolly's
accus
accu's

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe is de apostrof in deze zin gebruikt?
Alina's kamer hangt vol met posters.
A
als meervoud
B
als bezit
C
als een vervanging van letters
D
bij een letterwoord

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe is de apostrof in deze zin gebruikt?
Mijn buurmeisje eet veel lolly's.
A
als meervoud
B
als bezit
C
als vervanging van letters
D
bij een letterwoord

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe is de apostrof in deze zin gebruikt?
Hij heeft zo'n 30 boeken in de kast staan.

A
als meervoud
B
als bezit
C
als vervanging van letters
D
bij een letterwoord

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

                     Voegwoorden
Voegwoorden zijn zoals: omdat, doordat, zodat, opdat, nadat, terwijl, dus, of, maar, want, en, 
Omdat => reden
Doordat => oorzaak
Zodat => gevolg
Opdat => met als doel


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voegwoord?
Ydwer had zou eerst een hond maken,
maar hij had later een bot gemaakt
A
Ydwer
B
bot
C
later
D
maar

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voegwoord?

Hij huilde hard, .... hij viel (oorzaak).
A
omdat
B
doordat
C
zodat
D
opdat

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij rende hard, ... hij de wedstrijd zou winnen.
Welk voegwoord?
A
omdat
B
opdat
C
zodat
D
doordat

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voegwoord komt op de lege plek?
A
of
B
dus
C
omdat
D
zodat

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voegwoord kont op de lege plek?
A
doordat
B
omdat
C
zodat
D
tenzij

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Vul het goede voegwoord in.
Ik heb veel gesnoept vandaag......heb ik geen zin in het avondeten.
A
doordat
B
zodat
C
of
D
daardoor

Slide 17 - Quizvraag

Antwoord D: of.
Wat is het ontbrekende voegwoord?Mijn moeder gaat met de fiets ______ mijn vader met de auto kan gaan.
A
Omdat
B
Totdat
C
Zodat
D
En

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sanne heeft zich gedoucht, ............. ze op de boerderij heeft gespeeld.

Welk voegwoord past het best op het stippellijntje?
A
zodat
B
nadat
C
terwijl
D
totdat

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies