Paragraaf 5: over gedichten

Paragraaf 5: over gedichten
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 5: over gedichten

Slide 1 - Tekstslide

Opstart:
Gedichten
Je leert stijlfiguren en beeldspraak herkennen en begrijpen.
Gedichten

Hebben we de instructie begrepen?
Cursus 3 paragraaf 5
Opdracht 
Hoe hebben we gewerkt?
Afmaken opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

Je leert stijlfiguren en beeldspraak herkennen en begrijpen.

Slide 3 - Tekstslide

Even terug naar de vorige les...
Je krijgt een wisbordje...

De docent stelt een vraag, jij schrijft het antwoord op je wisbordje en houdt deze omhoog als je klaar bent met schrijven

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 1:

Welke 2 soorten spanning ken je?

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 2

Hoe zorgt een schrijver voor spanning in het verhaal? Schrijf zo veel mogelijk dingen op!

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 3

Welke soort spanning zat er in jouw laatst gelezen boek?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe identificeren we poëzie? 

Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak

= je zegt op een figuurlijke manier (niet letterlijk) wat je bedoelt:
Ik neem het met een korrel zout.

Slide 9 - Tekstslide

Vormen van beeldspraak

- vergelijking

- uitdrukking

- personificatie

Slide 10 - Tekstslide

Vergelijking

Bij een vergelijking vergelijk je twee
dingen (object en beeld) met elkaar.








Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden van vergelijkingen

Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.

Hij wordt vergeleken met een kreeft.


Jouw kamer(object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).

Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

Slide 12 - Tekstslide

Uitdrukkingen
spreekwoorden en gezegdes

bijvoorbeeld > lachen als een boer met kiespijn
> er als een haas vandoor gaan

Slide 13 - Tekstslide

Personificatie

Met een personificatie geef je een
menselijke eigenschap aan
iets dat geen mens is.


Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden personificatie

Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.

Bomen kunnen niet fluisteren, dat is een menselijke eigenschap.


Soms lacht de toekomst je toe.



De
toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.




Soms
lacht de toekomst je toe.



De
toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.

Slide 15 - Tekstslide

1. Vergelijking = object wordt vergeleken met een beeld. Er is een overeenkomst.

voorbeeld:
Mijn buurman (object) is een boom (beeld) van een kerel.
=

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Link

Papier is geduldig
A
vergelijking
B
uitdrukking
C
personificatie

Slide 20 - Quizvraag

Laurens is zo sloom als een slak.
A
vergelijking
B
uitdrukking
C
personificatie

Slide 21 - Quizvraag

hoge bomen vangen veel wind.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
uitdrukking

Slide 22 - Quizvraag

Vragen?

Slide 23 - Tekstslide

Aan het werk
BK en KGT
Cursus 3 paragraaf 5

Maken alle oneven opdrachten
Klaar? Werk laten zien en nakijken.
timer
12:00

Slide 24 - Tekstslide

Hebben we alle doelen behaald?

Je leert stijlfiguren en beeldspraak herkennen en begrijpen.

Wat is nog moeilijk?
Wat gaat al goed?

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk
Afmaken:

BK en KGT
Cursus 3 paragraaf 5


Maken alle oneven opdrachten

Slide 26 - Tekstslide