16-4 2 H Adverbs

Goodmorning!
Learning targets for this week:

Understanding adverbs

Please sit down quietly, open your laptop an log in to Lesson Up
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Goodmorning!
Learning targets for this week:

Understanding adverbs

Please sit down quietly, open your laptop an log in to Lesson Up

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Adverbs!
Er zijn verschillende soorten adverbs (bijwoorden) en die hebben allemaal hun eigen vaste plek in een zin.
         1. Adverbs of frequency
    2. Adverbs of degree
      3. Adverbs of manner
4. Adverbs of place
5. Adverbs of time

Slide 3 - Tekstslide

Tijd (wanneer) kan ook aan het begin van de zin:
voor extra nadruk.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Shall we meet at 4pm on Monday?

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Keith       watches           television     in his room      at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -         waar       -           wanneer.

Slide 10 - Tekstslide

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 11 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 12 - Sleepvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 13 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 14 - Quizvraag

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend

Slide 15 - Quizvraag

Adverbs of frequency
woorden die aangeven hoe vaak je iets doet

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Waar staan deze woorden in een zin?

Slide 18 - Tekstslide

De bijwoorden van frequentie 
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het werkwoord.

Behalve .............

Slide 19 - Tekstslide

Bij het werkwoord : to be
Am/ is/ are/ was/ were zetten 
we het bijwoord  achter het werkwoord

He is never late
She was always happy

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Adverbs of manner
Geven aan hoe iets gebeurd. Hoe? Bijvoegelijk naamwoord + ly (meestal)
Waar?  Voor het bijvoegelijk naamwoord, bijwoord of hoofdwerkwoord, aan het eind van de zin. (in simpele zinnen altijd aan het eind)

That is a very nice guy.
He reads really quickly.
He awkwardly sat next to each other.
The mechanic work hard

Slide 22 - Tekstslide

Adverbs of degree
Bijwoorden die aangeven in welke mate iets gebeurt, komen altijd voor het woord waar ze iets over zeggen. 

That is really kind of you.
I am almost finished.


Slide 23 - Tekstslide

Adverbs of degree
Een adverb of degree geeft aan in welke mate en staat :
1. Voor het bijv.nw waar het iets over zegt
     2. Voor het bijwoord waar het iets over zegt
Bijvoorbeeld :
1. She looks quite nice
   2. She walks very slowly

Slide 24 - Tekstslide

Choose the sentence with the correct word order.
A
We are never in a position to complain.
B
We never are in a position to complain.

Slide 25 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Have ever you read a novel by J.R.R. Tolkien?
B
Have you read ever a novel by J.R.R. Tolkien?
C
Have you read a novel by J.R.R. Tolkien ever?
D
Have you ever read a novel by J.R.R. Tolkien?

Slide 26 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Who gives never a straight answer?
B
Who gives a straight answer never?
C
Who never gives a straight answer?
D
Who gives a straight never answer?

Slide 27 - Quizvraag

Correct word order:
summer / we / here / are / in / usually
A
Usually we are here in summer.
B
We usually are here in summer.
C
We are usually in summer here.
D
We are usually here in summer.

Slide 28 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
They often go out at the weekends.
B
They go often out at the weekends.

Slide 29 - Quizvraag

Zet in de correcte Engelse woord volgorde:
1
2
3
4
5
wie
doet
wat
waar
wanneer

Slide 30 - Sleepvraag

in the garden / Peter / yesterday / worked

Slide 31 - Open vraag

always / I / visit/ my grandmother / on Fridays /

Slide 32 - Open vraag

this weekend / to go / do you want / to the cinema / ?

Slide 33 - Open vraag

is / my brother / mostly / out in the sun

Slide 34 - Open vraag

always / in the weekend / watches TV / my little brother

Slide 35 - Open vraag

Slide 37 - Link