In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema 5 DNA
B1 Bouw en functie van DNA
Slide 1 - Tekstslide
Het volgende hoofdstuk wat we gaan behandelen is er een uit het 5de klas boek. Omdat jullie hier geen toegang dit thema als PDF document op classroom en krijgen jullie eenmaal een kopie. Hierin staan zowel de tekst als de vragen.
Slide 2 - Tekstslide
Wat weten jullie al over DNA?
Slide 3 - Open vraag
Leerdoelen - BS1
Na deze les kun je:
de bouw en functies van DNA beschrijven
Slide 4 - Tekstslide
begrippen BS1
DNA
genoom
mtDNA
kernDNA
nucleïnezuur
nucleotide
desoxyribose
adenine (A)
thymine (T)
cytosine (C)
guanine (G)
enkelstrengs DNA
basenparing
basenpaar
dubbelstrengs DNA
helixstructuur
sequentie
gen
niet-coderend DNA
repetitief DNA
Slide 5 - Tekstslide
planning
7 basisstoffen
tot half november
- nabespreken verslag
- formatieve SO + nabespreking
toets met thema voortplanting half/eind januari
Slide 6 - Tekstslide
DNA
desoxyribonucleïnezuur
zit in de celkern
bevat de instructies waarmee de ribosomen de eiwitten synthetiseren (produceren)
Slide 7 - Tekstslide
DNA
genoom
geheel aan erfelijke informatie in een cel
+/- 3,2 miljard bouwstenen (ACTG)
Slide 8 - Tekstslide
DNA
genoom
geheel aan erfelijke informatie in een cel
+/- 3,2 miljard bouwstenen (ACTG)
Slide 9 - Tekstslide
DNA - bouwstenen
nucleotiden (naar eerste ontdekking in nucleus)
nucleïnezuur
monosacharine = suiker: deoxyribose = 3'-uiteinde
fosfaatgroep = 5'-uiteinde
stikstofbase
A = adenine
T = thymine
C = cytosine
G = guanine
Slide 10 - Tekstslide
DNA - DesoxyriboNucleicAcid - desoxyribonucleïnezuur
DNA is opgebouwd uit 4 verschillende bouwstenen (nucleotide); A,C,T,G
Het verschil tussen de 4 bouwstenen is een andere stikstofbase
A C T G
Slide 11 - Tekstslide
DNA - bouwstenen
nucleotiden:
aan elkaar gekoppeld
- lange keten - enkelstrengs DNA
- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v.
baseparing aan elkaar verbonden
A's met T's
C's met G's
Slide 12 - Tekstslide
DNA - bouwstenen
nucleotiden:
aan elkaar gekoppeld
- lange keten - enkelstrengs DNA
- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v.
baseparing aan elkaar verbonden
A's met T's
C's met G's
Slide 13 - Tekstslide
DNA - bouwstenen
- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v.
baseparing aan elkaar verbonden
A's met T's
C's met G's
combi's: (BINAS 71)
AT (beide hoekig)
CG(beide rond)
Slide 14 - Tekstslide
Enkelstrengs DNA (ssDNA)
Door verschillende bouwstenen aan elkaar te koppelen ontstaat een lange keten (enkelstrengs DNA). Bij het koppelen wordt de fosfaat aan de desoxyribose (suiker) gekoppeld. De fosfaat en desoxyribose vormen een keten waar de stikstofbase uitsteken.
Slide 15 - Tekstslide
dubbelstrengs DNA (dsDNA)
De stikstofbase van een enkelstrengs DNA molecuul kunnen binden met stikstof van een ander enkelstrengs DNA molecuul. Dit kan alleen wanneer de basen complementair zijn aan elkaar (tegenovergesteld) oftewel op elkaar passen.
Slide 16 - Tekstslide
DNA - bouwstenen
5'-uiteinde eindigde met 3'-uiteinde
3'-uiteinde naar 5'uiteinde
Slide 17 - Tekstslide
complementaire nucleotiden
Slide 18 - Tekstslide
Welke nucelotiden zijn complementair aan elkaar?
Slide 19 - Open vraag
wat is de complementaire base van: A (adenine)?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)
Slide 20 - Quizvraag
wat is de complementaire base van: G (guanine) ?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)
Slide 21 - Quizvraag
wat is de complementaire base van: T (thymine )?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)
Slide 22 - Quizvraag
wat is de complementaire base van: C (cytosine)
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)
Slide 23 - Quizvraag
wat is complementair aan: TAGCAT
A
ACGTCT
B
ATCGTA
C
TAGCAT
D
TTCCAA
Slide 24 - Quizvraag
dubbelstrengs DNA (dsDNA)
Door binding van complementaire stikstofbasen ontstaat dus dsDNA. De vorm die dsDNA aanneemt wordt een helixstructuur genoemd.
Slide 25 - Tekstslide
dubbelstrengs DNA (dsDNA)
Vaak wordt dsDNA vereenvoudigt weer gegeven zoals hieronder
Slide 26 - Tekstslide
DNA
genoom
3,2 miljard bouwstenen (ATCG)
ATCG naast elkaar = sequentie
Slide 27 - Tekstslide
DNA
genoom
3,2 miljard bouwstenen (ATCG)
ATCG naast elkaar = sequentie
daarom zijn er stukken die coderen en niet-coderen
98,5% is niet-coderend DNA
1,5% codeert dus wel = gen
Slide 28 - Tekstslide
DNA
niet-coderend DNA
stukken die veel herhaald worden
repetitief DNA
heeft wel een functie!
- regulatie
- bescherming
Slide 29 - Tekstslide
DNA - waar?
celkern
kernDNA
mitochondriën
mtDNA
chloroplasten
cDNA
andere plastiden
Slide 30 - Tekstslide
DNA - waar? + hoe?
celkern - chromosomen
kernDNA
mitochondriën - circulair
mtDNA
chloroplasten - circulair
cDNA
andere plastiden
Slide 31 - Tekstslide
Genoom - al het DNA in de cel
eukaryoot - cel met een kern bijvoorbeeld, plant, dier, schimmel
genoom dierlijke cel:
kernDNA
mitochndriaal DNA(mtDNA)
genoom plantaardige cel:
kernDNA
mitochndriaalDNA (mtDNA)
DNA in bladgroenkorrels
Slide 32 - Tekstslide
Genoom - al het DNA in de cel
prokaryoot = cel zonder kern, bijvoorbeeld een bacterie
Bij een prokaryoot ligt het DNA in het cytoplasma als een cirkel (circulair DNA) Daarnaast bevat een bacterie vaak ook korte stukjes circulair DNA (plasmide)
Slide 33 - Tekstslide
circulair DNA
mitochondriën en
chloroplasten hebben
circulair DNA
net als bepaalde bacteriën
en virussen
deze kunnen onafhankelijk
functioneren door eigen DNA!
Slide 34 - Tekstslide
DNA in getallen
Een mens heeft per cel 46 chromosomen
Deze chromosomen bestaan uit 2 meter DNA
Per cel heeft een mens 3 miljard basenparen
Een mens heeft 65.000.000.000.000 cellen
Tussen mensen onderling maar 0,1% variatie in hele genoom (Totale set van erfelijke informatie)
Met chimpansee 2% verschil
Slide 35 - Tekstslide
DNA
Slide 36 - Tekstslide
DNA
hoe past dit in een celkern in de cel?
Slide 37 - Tekstslide
DNA in een eukaryoot
opgerold tot:
helix
spiraal
dikke draad
chromosoom
Slide 38 - Tekstslide
DNA in een eukaryoot
opgerold tot:
helix
spiraal
dikke draad
chromosoom
zo past het in de
celkern!!
Slide 39 - Tekstslide
Gen
Niet al het DNA bevat informatie. Een gen is een stukje van een DNA molecuul dat de code bevat (bijv oogkleur) om eiwit van te maken. Veel DNA in de celkern bevat geen code en noemen we niet-coderend DNA
Het DNA bevat informatie (de DNA sequentie) die kan worden omgezet in eiwitten. Met eiwitten kan dan een organel of cel worden gebouwd. Kortom, DNA bevat informatie over de bouwstenen (aminozuren) van eiwitten en dus cellen.
Slide 40 - Tekstslide
begrippen BS1 (deel 1)
DNA -> erfelijk materiaal, desoxyribonucleinezuur
genoom - > al het erfelijke materiaal
mtDNA -> mitochondriaal DNA
kernDNA -> DNA in de celkern
nucleïnezuur -> een DNA molecuul ontdekt in celkern
nucleotide -> bouwsteen van DNA uit dexocyribose, fosfaat en stikstofbase -> in het DNA: adenine (A), thymine (T), cytosine (C), guanine (G)
desoxyribose -> monosacharine (suiker) in de nucleotide
Slide 41 - Tekstslide
begrippen BS1 (deel 2)
enkelstrengs DNA -> keten van nucleotiden
basenparing -> verbinding van 2 nucleotiden
basenpaar -> A met T en C met G
dubbelstrengs DNA -> 2 complementaire nucleotiden ketens
helixstructuur -> spiraal structuur van het DNA
sequentie -> volgorde van de nucleotiden
gen -> stuk van het DNA dat codeert voor een eiwit
niet-coderend DNA -> DNA dat niet codeert voor een eiwit
repetitief DNA -> herhalingen van nucleotidesequenties
Slide 42 - Tekstslide
Aan de slag:
maak opgave 1 t/m 2.
timer
1:00
Slide 43 - Tekstslide
1. In welke celorganellen van een bladcel bevindt zich het genoom van een tomatenplant? (combinatie)
A
celkern
B
mitochondriën
C
chloroplasten
D
golgi apparaat
Slide 44 - Quizvraag
2. Van dubbelstrengs DNA heeft één streng de nucleotidesequentie CGGATACGGTTA. -> Wat is de nucleotidesequentie van de complementaire streng?
Slide 45 - Open vraag
2. DNA is opgebouwd uit slechts vier verschillende nucleotiden. -> Hoe kunnen vier verschillende nucleotiden coderen voor heel veel verschillende eiwitten?
Slide 46 - Open vraag
In de afbeelding zie je de structuurformule van een klein deel van een DNA-molecuul. -> Bevindt het 5’-uiteinde zich aan de A-kant of aan de B-kant van het DNA-molecuul? Leg je antwoord uit.