lessenserie spelling h1 t/m 6

Spelling
Leestekens: punt, komma, puntkomma en dubbele punt
1 / 110
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 110 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Spelling
Leestekens: punt, komma, puntkomma en dubbele punt

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ssst, niks voorzeggen

Doe je hand omhoog in Teams als je de zevende dwerg gevonden hebt

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
- Ik kan punten, komma's, puntkomma's en dubbele punten correct gebruiken.



Wat ga ik doen?
Je leert leestekens te gebruiken, zodat je een tekst beter leesbaar maakt.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Punt
• Na een zelfstandige, mededelende zin komt een punt:
– Santosz spaart voor een nieuwe vishengel.

De komma in de volgende zin is dus fout (er moet een punt staan):
– Gisela gaat morgen naar Amsterdam, ze wil met de bus gaan.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Komma
• Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin, gebruik je een komma. Die komma staat dan:
      • tussen twee persoonsvormen:
          – Als jij opschiet, kunnen we de trein nog halen. 
      • voor verbindingswoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl, want:
          – Dieter is gek op pizza, maar hij eet die zelden.
      • voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is:
          – We hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde.

Zet (in het algemeen) geen komma voor en en of.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak nu zelf een korte zin met een komma. (denk aan de punten van de vorige dia!)

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Puntkomma
• Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen, kun je een puntkomma gebruiken, maar een punt mag ook:
    – Stef wil later chirurg worden; zijn vader werkt ook in het ziekenhuis.
    – Stef wil later chirurg worden. Zijn vader werkt ook in het ziekenhuis.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt
• Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen, vormt de tweede zin soms een verklaring of reden bij de eerste zin. In dat geval verbind je de zinnen met een dubbele punt:
    – Mijn verjaardag was erg geslaagd: al mijn vriendinnen waren aanwezig.


Je kunt zo’n dubbele punt vervangen door een komma + want:
     – Mijn verjaardag was erg geslaagd, want al mijn vriendinnen waren aanwezig.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Maak alle opdrachten die hierbij horen.



Lesdoel:  
'Ik kan punten, komma's, puntkomma's en dubbele punten correct gebruiken.'

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling Leenwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een engels en een frans leenwoord

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een leenwoord
Een leenwoord is een woord uit een andere taal dat wij in het Nederlands gebruiken. 

De meeste leenwoorden, die wij in Nederland gebruiken, komen uit het Latijn, Frans, Engels en Duits. Wist jij bijvoorbeeld dat het woord muur uit het Latijn komt, het woord stekker uit het Duits en het woord restaurant uit het Frans?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spel een  Engels leenwoord
  • Als één woord: een gebruikelijke samenstelling met één klemtoon, lookalike, parttimer, voicemail
  • Een koppelteken: als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, time-out, sit-up.
  • De delen los bij sommige woordgroepen met twee klemtonen, full speed, total loss, second opinion, low budget

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spel een Frans leenwoord
  • Zonder accenttekens als een Frans woord gebruikelijk is geworden in het Nederlands: controle, diner, compote, ragout
  • behalve als het nodig is voor de uitspraak: Paté, volière, coûte que coûte.
  • Gebruik het woordenboek!!!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk voor morgen!
Maak van hoofdstuk 2 in nieuw nederlands online:

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!

vandaag kijken we naar het koppelteken en weglatingsstreepje

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen:
- Je leert hoe je het koppelteken/ weglatingsstreepje gebruikt.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt je op aan volgende zinnen?
Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.

Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair. 


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weglatingsstreepje
Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.

Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair. 

Samengestelde woorden. Soms kun je een deel vervangen door een weglatingsstreepje. 


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dan krijg je:

Dinsdag- en woensdagavond ga ik sporten.


Fiets-, werk- en taalvakanties zijn best populair.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het weglatingsstreepje op de juiste plek:

wielerwedstrijden en hardloopwedstrijden

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Nog eens:
wiellengte of neuslengte

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijk eens naar de volgende woorden:

radioomroep

autoongeluk

70jarige

%teken

NoordNederland

haatliefdeverhouding

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie (koppelteken)
Koppeltekens gebruiken we:
- om leesfouten te vermijden
zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen
- in aardrijkskundige namen met een extra toevoeging
Noord-Brabant, Zuid-Amerika, Midden-Nederland
- bij cijfers, letters en andere tekens
$-teken, 70-jarige, tbs-kliniek

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg theorie (koppelteken)
- bij dubbele achternamen
Ernst Jansen-Steur, Hannie Werters- van de Hoek
- bij een functie, rang of titel
assistent-bedrijfsleider, minister-president
- in de combinatie 'niet + een ZN'
niet-roker, niet-alledaags
- tussen gelijkwaardige delen in een samenstelling
woon-werkverkeer, haat-liefdeverhouding, hang-en-sluitwerk

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even testen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
BMIwaarden
B
BMI-waarden

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
14 jarigen
B
14-jarigen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
ex-roker
B
ex roker
C
exroker
D
ëxroker

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
mee-ëten
B
mee-eten
C
meeëten
D
meëeten

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Typ de zin over en noteer het weglatingsteken:

Op die manier kun je exact bepalen welke deelnemer met een wiellengte of neuslengte voorsprong heeft gewonnen.

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Typ de zin over en noteer het weglatingsteken:

Moderne digitale opnametechnologie en afdruktechnologie maakt dat overbodig.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel: ik weet wanneer ik een weglatingsstreepje moet gebruiken
A
Dit kan ik
B
Dit kan ik (nog) niet

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel: ik weet wanneer ik het koppelteken moet gebruiken
A
Dit kan ik
B
Dit kan ik (nog) niet

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
vrijdag 28 januari (hoofdstuk 3) inleveren via Teams opdrachten

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Tussenletters in samenstellingen

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Je weet welke regels je moet toepassen bij tussenletters in samenstellingen.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak nieuwe woorden:
1: fiets, deur, slag, lees, schoenen, eiken
2: plank, doos, boom, klink, bel

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: school + boek = schoolboek.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer komt er een -(e)n-?
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden.
Boekenbon
Paardenstal
Tomatensoep

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord?
nee?
ja?

schrijf -e

platteland

huilebalk

heeft het eerste deel een mv op -s?

nee?

schrijf -en:

lampenkap

koekenpan

ja?

schrijf -e

gedachtegang

aspergesoep

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer geen extra -n? 1/2
  • Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft. Gerstebier
  • Als het eerste deel van de samenstelling ook een meervoud op -s heeft. Groentewinkel
  • Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar één van is. Maneschijn

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer geen extra -n? 2/2
  • Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is. Armelui
  • Het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord versterkt. Beresterk

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer moet je een -s toevoegen?

  • Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook.
  • Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een ander woord dat niet met een s-klank begint. Oorlogsschip - oorlogsbuit Hoofdstraat - hoofddoek

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Video

Deze slide heeft geen instructies

peer+sap
A
peersap
B
perensap
C
peresap

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Breken+been
A
breekbeen
B
brekenbeen
C
brekebeen

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hebben+ding
A
hebbeding
B
hebbending
C
hebding

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

arm+lui
A
armelui
B
armenlui
C
armlui

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zon+stelsel
A
zonnestelsel
B
zonnenstelsel
C
zonstelsel

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

station+plein
A
stationplein
B
stationsplein

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

mening+verschil
A
meningverschil
B
meningsverschil

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

meisje+fiets
A
meisjefiets
B
meisjesfiets

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zaak+man
A
zaakman
B
zakeman
C
zakenman

Slide 59 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kat+bak
A
katbak
B
kattebak
C
kattenbak
D
kattensbak

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Seconde+wijzer

Slide 61 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bejaarde+flat

Slide 62 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees onderstaande zinnen. Wat is het verschil tussen beide zinnen?
a Ingeborg gaf zojuist de koning een hand.
b Ingeborg gaf zojuist De Koning een hand.
A
Er is geen verschil.
B
Er is een verschil in betekenis.

Slide 63 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Hoofdletters en aanhalingstekens

Slide 64 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
  • Aan het begin van een nieuwe zin. 
    (Let op! 's Avonds ging ik naar huis / 11 leerlingen waren ziek.)

  • Bij eigennamen (Sanne, Groningen, Bernardstraat, Lauwers College, Engeland, Engels, Kerstmis, Pasen en Greenpeace) 

  • Bijvoeglijke naamwoorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen (Spaanse wijn, Belgische chocolade)


Slide 65 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kleine letters
  • Samenstellingen (kerstavond, paaszondag, moederdagcadeau)
  • Religies (jodendom, christendom, islam, rooms-katholiek)
  • Windstreken (zuidwest, het oosten)
  • Namen van seizoenen, maanden en periodes (juni, lente, zomertijd)





Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Bij citaten:
  1. Boris riep verontwaardigd uit: 'Ik heb dat niet gedaan!'
  2. 'Ik ga liever met de trein', zei Maria.
  • Je gebruikt geen aanhalingstekens bij gedachten of indirecte reden:
  1. Ze vroeg zich af: hoe kom ik onder dit afspraakje uit?
  2. Ze vroeg zich af of ze onder het afspraakje uit kwam.
 

Slide 67 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Bij titels:
  1. Het boek 'De Hongerspelen' van Suzanne Collins is een groot succes.

  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis van het woord:
  1. Veel mensen kennen het woord 'extravagant' niet. 


Slide 68 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Snap je het?

Slide 69 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
engelse drop
B
Engelse drop

Slide 70 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
jarik de boer
B
Jarik De Boer
C
Jarik de Boer
D
jarik De Boer

Slide 71 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Sara zei:" Ik heb een super
vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 72 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 73 - Quizvraag

De dubbele punt mist. 
"Ik vind het niet leuk!", riep Lotte.
A
Goed
B
Fout

Slide 74 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

tarwe+bloem

Slide 75 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk (hoofdstuk 4)

Slide 76 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!
timer
10:00

Slide 77 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling
Hoofdletters en aanhalingstekens

Slide 78 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Aan het eind van deze les kan je hoofdletters, leestekens en aanhalingstekens correct gebruiken.

Slide 79 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al?

Slide 80 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even lezen + spullen op tafel
10 minuten
timer
10:00

Slide 81 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees onderstaande zinnen. Wat is het verschil tussen beide zinnen?
a Ingeborg gaf zojuist de koning een hand.
b Ingeborg gaf zojuist De Koning een hand.
A
Er is geen verschil.
B
Er is een verschil in betekenis.

Slide 82 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Hoofdletters en aanhalingstekens

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
  • Aan het begin van een nieuwe zin. 
    (Let op! 's Avonds ging ik naar huis / 11 leerlingen waren ziek.)

  • Bij eigennamen (Sanne, Groningen, Bernardstraat, Lauwers College, Engeland, Engels, Kerstmis, Pasen en Greenpeace) 

  • Bijvoeglijke naamwoorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen (Spaanse wijn, Belgische chocolade)


Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kleine letters
  • Samenstellingen (kerstavond, paaszondag, moederdagcadeau)
  • Religies (jodendom, christendom, islam, rooms-katholiek)
  • Windstreken (zuidwest, het oosten)
  • Namen van seizoenen, maanden en periodes (juni, lente, zomertijd)





Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Bij citaten:
  1. Boris riep verontwaardigd uit: 'Ik heb dat niet gedaan!'
  2. 'Ik ga liever met de trein', zei Maria.
  • Je gebruikt geen aanhalingstekens bij gedachten of indirecte reden:
  1. Ze vroeg zich af: hoe kom ik onder dit afspraakje uit?
  2. Ze vroeg zich af of ze onder het afspraakje uit kwam.
 

Slide 86 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Bij titels:
  1. Het boek 'De Hongerspelen' van Suzanne Collins is een groot succes.

  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis van het woord:
  1. Veel mensen kennen het woord 'extravagant' niet. 


Slide 87 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Snap je het?

Slide 88 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
engelse drop
B
Engelse drop

Slide 89 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
jarik de boer
B
Jarik De Boer
C
Jarik de Boer
D
jarik De Boer

Slide 90 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Sara zei:" Ik heb een super
vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 91 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 92 - Quizvraag

De dubbele punt mist. 
"Ik vind het niet leuk!", riep Lotte.
A
Goed
B
Fout

Slide 93 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2HA- laatste spelling les
Aan elkaar of los? hoofdstuk 6)

Slide 94 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10 minuten in stilte lezen in het leesboek


timer
10:00

Slide 95 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke woord is juist gespeld?
A
tennisracket
B
tennis racket

Slide 96 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is juist gespeld?
A
professioneel racket
B
professioneelracket

Slide 97 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan elkaar of los (hoofdstuk 6)
Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven. Ze hebben maar een klemtoon.

Bijvoorbeeld: tennisracket en trainingsbroek

Slide 98 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maar:
een professioneel racket en een goedkope sportbroek

Slide 99 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan elkaar of los?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep

Slide 100 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan elkaar of los?
A
er achter
B
erachter

Slide 101 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar + een voorzetsel schrijf je aan elkaar

hierom, erachter, daarheen

Slide 102 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is juist gespeld?
A
vijfhonderd
B
vijf honderd

Slide 103 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

getallen met honderd en duizend schrijf je aan elkaar

vijfhonderd, tienduizend, zestienduizend

Slide 104 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is juist gespeld?
A
autorijden
B
auto rijden

Slide 105 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aan elkaar, bijvoorbeeld:
autorijden, goedkeuren, koffiedrinken, losmaken, pianospelen

Andere werkwoorden weer niet:
koffie schenken, gitaar spelen
Bij twijfel: zoek de juiste spelling op!

Slide 106 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?
A
veel eisend
B
veeleisend

Slide 107 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord (voltooid deelwoord/onvoltooid deelwoord) als tweede deel.

veeleisend, dichtbevolkt, stomverbaasd

Slide 108 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De toets van morgen
Meetmoment: hoe goed beheers jij deze stof?
Cijfer telt niet mee voor je gemiddelde

De toets wordt afgenomen in Quayn
Je mag je boek, een samenvatting en/of aantekeningen erbij gebruiken

Slide 109 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stof wordt getoetst?
1: Leestekens
2: Leenwoorden
3: Koppelteken en weglatingsstreepje
4: Tussenletters in samenstellingen
5: Hoofdletters en aanhalingstekens
6: Aan elkaar of los?

Slide 110 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies