Grammatica blok 3 woordsoorten lw, bvn, znw, vz

Doel
Het herkennen van het lidwoord, voorzetsel, bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord in zinnen. 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel
Het herkennen van het lidwoord, voorzetsel, bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord in zinnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten
Zinsdelen
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
onderwerp
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Sleepvraag

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord: de, het, een

Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen en begrippen. 
- Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
- De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
- Je kan er een verkleinwoordje of meervoud van maken.

Slide 3 - Tekstslide


Een lidwoord...
Er kunnen meer antwoorden goed zijn.
A
Staat altijd aan het begin van een zin.
B
Is altijd een van de woorden: de, het, een.
C
Is altijd een van de woorden: de, het.
D
Staat altijd direct voor het zelfstandig naamwoord.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 6 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van een zelfstandig naamwoord?
A
paard
B
school
C
liefde
D
mooi

Slide 7 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een rode auto.
- Dat is een snelle, rode auto.
- Mijn oma heet een gouden ketting.
- Die jas is zwart.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.
D
Dat zegt iets over het onderwerp.

Slide 9 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 10 - Quizvraag

Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma 
interessant
klaslokaal

Slide 11 - Sleepvraag

Voorzetsel
Een voorzetsel staat nooit alleen. Het is een klein woordje dat je voor een woord of een groepje woorden kunt plaatsen.​

Voorzetsels kan je vóór ‘de kast’ of vóór ‘de vakantie’ zetten​.


Slide 12 - Tekstslide

Noteer vijf voorzetsels.

Slide 13 - Open vraag

Wat is geen voorzetsel?
A
op
B
tijdens
C
met
D
lang

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels?
Hannah maakte het met Quint uit op het feest van school.
A
het, met, van
B
met, uit, op, van
C
met, op, van
D
met, van

Slide 15 - Quizvraag

Bouwplan
LW - BNW - ZNW - HIELD - VZ - LW - ZNW - LW - ZNW 
De interessante jongen hield op de school een spreekbeurt. 

Wie kan een andere zin maken met hetzelfde bouwplan? 

Slide 16 - Tekstslide

Maak een zin met het volgende bouwplan: VZ / LW / BNW / ZNW / WW / LW / ZNW.

Slide 17 - Open vraag