Les 3 + 4 Kostprijs naar verkooprijs, Budgetresultaat

Constant
Variabel
huur gebouw
salaris uitzendkracht
grondstoffen
salaris directeur
interest
1 / 40
volgende
Slide 1: Sleepvraag
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Constant
Variabel
huur gebouw
salaris uitzendkracht
grondstoffen
salaris directeur
interest

Slide 1 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Integrale kostprijs formule
Integrale kostprijs =
______________________
______________________
+
Constante kosten
Normale productie
Variabel kosten 
Verwachte productie

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kostprijs: € 4,00. Brutowinstopslag: 20%.
BTW 21%. De consumentenprijs is
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het budgetresultaat op variabele kosten bestaat uit
A
Efficiency resultaat + Prijsresultaat
B
Efficiency resultaat + Prijsresultaat + Bezettingsresultaat
C
Efficiency resultaat
D
Prijsresultaat

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Budgetresultaten 
Standaard kostprijs = C/N + V/B 

Bezettingsresultaat 
Prijsresultaat 
Efficiencyresultaat 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van het berekenen van prijs- en efficiency resultaten?
A
Fijne rekensommen voor de boekhouder
B
Vaststellen of het bedrijf winstgevend is
C
Stuurinformatie voor het management
D
Verwerken in de balans

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Efficiencyresultaten
Standaardnormen --> voorcalculatie
Deze gaan we vergelijken met de nacalculatie (werkelijk)

De vraag is: hoeveel is er werkelijk verbruikt t.o.v. de norm ?
Het gaat hier om hoeveelheden en niet om prijzen. 
Dus: de hoeveelheid arbeidsuren, het aantal liters verf etc. etc.

Stel:    Het werkelijk verbruik   >  toegestaan verbruik (de norm)   
Dan is er sprake van een nadelig efficiencyresultaat 
Verbruik < toegestaan verbruik    efficiencyresultaat (voord.)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een prijsresultaat?
A
Gekochte grondstof blijkt duurder of goedkoper te zijn
B
De korting door inkoop van grote hoeveelheid grondstof
C
Het verschil tussen de werkelijke betaalde prijs en de standaardprijs
D
Het verschil tussen de voorcalculatie en de nacalculatie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prijsresultaten
Ook bij de prijzen kunnen zich verschillen voordoen tussen voorcalculatie (toegestaan) en nacalculatie (werkelijk)

Prijsresultaat =
(sp - wp) x wh 
sp = standaard/toegestane prijs
wp =  werkelijke prijs
wh  = werkelijke hoeveelheid
Als wp < sp dan een voordelig prijsresultaat
Als wp > sp dan een nadelig prijsresultaat

Zie voorbeeld 32.7 Theorieboek 2, blz. 122
het budget = toegestane kosten
het budgetresultaat = werkelijke - toegestane kstn

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat bepaalt het bezettingsresultaat?
A
Het aantal klanten.
B
Hoeveel meer of minder verkoop dan normaal.
C
Hoeveel onverkochte spullen je weggooit.
D
Hoeveel kosten ik maak om te kunnen verkopen.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bezettingsresultaat in grafiek

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kostprijs product X is als volgt samengesteld:
- variabele machinekosten 1/6 uur a € 60 = €10
- constante machinekost.  1/6 uur a € 90 = € 15
Normale productie is 60.000 stuks per jaar 

Gegevens voor nacalculatie
Productie maand januari bedroeg 4.800 stuks
Variabele machinekosten € 47.190 voor 780 uur
Constante machinekosten € 77.000

Uitkomst berekeningen:
- Toegestane constant kosten p/mnd € 75.000
- Normale productie uren machine 833,33
Bezettingsresultaat
(w-n) x c/n = .............................

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kostprijs product X is als volgt samengesteld:
- variabele machinekosten 1/6 uur a € 60 = €10
- constante machinekost.  1/6 uur a € 90 = € 15
Normale productie is 60.000 stuks per jaar 

Gegevens voor nacalculatie
Productie maand januari bedroeg 4.800 stuks
Variabele machinekosten € 47.190 voor 780 uur
Constante machinekosten € 77.000

Uitkomst berekeningen:
- Toegestane constant kosten p/mnd € 75.000
- Normale productie uren machine 833,33
Bezettingsresultaat
(w-n) x c/n = 
(780-833,33) x € 90 = € 4.800 nadelig


Let op: eenheid in uren, gebruik ook prijs per uur!!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een negatief bezettingsresultaat is:
A
het verschil tussen de begrote en werkelijke constante kosten bij een hogere bezetting
B
het verschil tussen de begrote en werkelijke totale kosten bij een hogere bezetting
C
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de verwachte bezetting
D
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de normale bezetting

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


timer
10:00

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

146.523 + 563.040 + 1.082.150 = 1.791.713

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

33.3 Nacalculatie met werkelijke gegevens
       Je kunt het gerealiseerde budgetresultaat en het gerealiseerde
        bedrijfsresultaat berekenen. 
Gerealiseerd verkoopresultaat = werkelijke afzet x (verkoopprijs - kostprijs)
Gerealiseerd budgetresultaat = (werkelijke afzet x kostprijs)- werkelijke kosten
(Gerealiseerd) verkoopresultaat + budgetresultaat = nettowinst
Uitgebreid voorbeeld : Theorieboek 2, blz. 134/135, voorbeeld 33.5

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nettowinst
afzet x inkoopprijs
Dit is (meestal) een percentage van de inkoopprijs
Omzet min Inkoopwaarde v.d. omzet
Brutowinst min bedrijfskosten
Interest-opbrengsten min Interestkosten
Brutowinst min Nettowinst
afzet x verkoopprijs
Dat is juist
Bedrijfs-resultaat
Inkoopwaarde v.d. omzet
Brutowinstopslag
Brutowinst
Nettowinst
Financierings-resultaat
Bedrijfskosten
Omzet
De balansposten zijn altijd exclusief btw vermeld

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

een negatief bezettingsresultaat is:
A
het verschil tussen de begrote en werkelijke constante kosten bij een hogere bezetting
B
het verschil tussen de begrote en werkelijke totale kosten bij een hogere bezetting
C
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de verwachte bezetting
D
het deel van de constante kosten dat niet gedekt is omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de normale bezetting

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

omzet
verkoopprijs
nettowinst
brutowinst
consumentenprijs
afzet × verkoopprijs =
inkoopprijs + brutowinstmarge
verkoopprijs + btw
omzet  – inkoopprijs
brutowinst – bedrijfskosten

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kostprijs van een scooter is €950,-. De brutowinstmarge is 45%, de btw is 21%.
Wat wordt de brutoverkoopprijs?
A
427,50
B
1377,50
C
1666,78
D
1149,50

Slide 33 - Quizvraag

950/100 x 45 = 427,50 (brutowinst)
950 + 427,50 = 1377,50 (nettoverkoopprijs)
1377,50/100 x 21 = 289,28 (btw)
1377,50 + 289,28 = 1666,78 (brutoverkoopprijs)
Brutoverkoopprijs en consumentenprijs is hetzelfde!

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kostprijs van een jas is €60. De brutowinstopslag is 40% van de verkoopprijs. Wat is de consumentenprijs?
A
€84
B
€101,64
C
€91,56
D
€121,00

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


A

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies