Diagnostische toets H5 Llicht

Diagnostische toets H5 licht
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Diagnostische toets H5 licht

Slide 1 - Tekstslide

Je ligt op het strand. Waar wordt je bruin van?
A
alleen ultraviolet licht
B
alleen infrarood licht
C
zowel infrarood als ultraviolet licht
D
licht van alle kleuren

Slide 2 - Quizvraag

Welk soort licht is warmtestraling?
A
alleen ultraviolet licht
B
alleen infrarood licht
C
zowel infrarood als ultraviolet licht
D
wit licht

Slide 3 - Quizvraag

Dit wordt gebruikt in een
bewegingssensor
van een buitenlamp
A
alleen ultraviolet licht
B
alleen infrarood licht
C
zowel infrarood als ultraviolet licht
D
een black light

Slide 4 - Quizvraag

Bij de kassa wordt vals geld ontdekt met
A
alleen ultraviolet licht
B
alleen infrarood licht
C
zowel infrarood als ultraviolet licht
D
paars licht

Slide 5 - Quizvraag

Geven wij mensen ook licht?
A
Ja, Zichtbaar licht
B
Ja, Infrarood licht
C
Ja, Ultraviolet licht
D
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent "infrarood"?
A
voor het rood
B
voorbij het rood
C
warm rood
D
koud rood

Slide 7 - Quizvraag

Ziektekiemen en schimmels in vijverwater worden gedood met
A
alleen ultraviolet licht
B
alleen infrarood licht
C
zowel infrarood als ultraviolet licht
D
kan niet met licht

Slide 8 - Quizvraag

De afstandsbediening voor de TV maakt gebruik van ...
A
ultrasoon geluid
B
ultraviolet licht
C
Rontgenstraling
D
infrarood licht

Slide 9 - Quizvraag

Stelling 1: Infrarood licht kun je spiegelen
Stelling 2: Ultraviolet licht kun je zien
A
Stelling 1 en 2 zijn fout
B
Stelling 1 en 2 zijn goed
C
Stelling 1 is goed
D
stelling 2 is goed

Slide 10 - Quizvraag

De politiehelikopter
A
UV camera verraad de boef
B
zwart-wit fotocamera maakt de boef duidelijk zichtbaar
C
Infraroodcamera maakt de boef duidelijk zichtbaar
D
Blacklight-camera maakt de boef duidelijk zichtbaar

Slide 11 - Quizvraag

Sleep het juiste woord naar de juiste plaats:
De afstand van                            tot de spiegel is gelijk aan de afstand van het origineel tot de spiegel.

De lichtstraal van het origineel naar je oog loopt via het punt waar de zichtlijn                                 raakt.
de spiegel
het spiegelbeeld
het origineel
de zichtlijn
de lichtstraal

Slide 12 - Sleepvraag

Joep zet de gele bal dichter bij de lamp. Wat gebeurt er met de schaduw op het scherm?
A
De schaduw blijft evengroot
B
De schaduw wordt groter
C
De schaduw wordt kleiner

Slide 13 - Quizvraag

De lichtbundel is ...
A
Divergent
B
Convergent
C
Evenwijdig

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor soort lens is dit?
A
Holle lens
B
Bolle lens

Slide 15 - Quizvraag

Hiernaast zie een lichtbundel dat op een doosje valt. Welke lens moet je in het doosje plaatsen om de lichtbundel na het doosje evenwijdig te maken.
A
Holle lens
B
Bolle lens

Slide 16 - Quizvraag

Welke primaire kleuren licht heb je nodig om geel licht te maken
A
rood en groen
B
blauw en groen
C
Blauw en rood
D
geen van bovengenoemde

Slide 17 - Quizvraag

Welke primaire kleur zie je niet in een stoplicht
A
Blauw
B
Geel
C
Groen
D
Rood

Slide 18 - Quizvraag

De maan is een natuurlijke lichtbron
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Het licht dat van de maan komt noem je...
A
kunstmatig
B
indirect
C
natuurlijk
D
direct

Slide 20 - Quizvraag

Wat voor soort lichtbron is een lucifer
A
kunstmatig
B
natuurlijk

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor soort lichtbron is een spaarlamp
A
kunstmatig
B
natuurlijk

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort lichtbron is onweer
A
kunstmatig
B
natuurlijk

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor soort lichtbron is vuurwerk
A
kunstmatig
B
natuurlijk

Slide 24 - Quizvraag

Wat voor soort lichtbron is de zon
A
kunstmatig
B
natuurlijk

Slide 25 - Quizvraag

Welke lichtbron is juist getekend?
A
A
B
B
C
C

Slide 26 - Quizvraag

Een spiegelbeeld is evengroot als het origineel.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Bij spiegelende weerkaatsing weerkaatst het licht in alle richtingen.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Welke afbeelding van het spiegelbeeld is goed getekend?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 29 - Quizvraag

Meneer Lukkiens trui is geel. Er schijnt blauw licht op. Welke kleur zie je de trui dan?
A
Zwart
B
Geel
C
Groen
D
Blauw

Slide 30 - Quizvraag

leg uit wat het verschil is tussen een spiegelende terugkaatsing en een diffuse terugkaatsing.

Slide 31 - Open vraag

UV straling komt voor in?
A
Broedkasten
B
Nachtkijker
C
Zonnebank
D
Gloeilamp

Slide 32 - Quizvraag

Wat is infrarode straling voor een straling?
A
Rode lampen
B
Blacklights
C
Straatlampen
D
Warmte lampen

Slide 33 - Quizvraag

Is dit oog bijziend of verziend?
A
Bijziend
B
Verziend

Slide 34 - Quizvraag

Wat voor een bril heb je nodig als je verziend bent?
A
Een leesbril
B
Een bril met een positieve lens
C
Een bril met een negatieve lens

Slide 35 - Quizvraag

Sleep de juiste namen naar de juiste plaatsen van het oog.
iris
pupil
hoornvlies
lens
netvlies
oogzenuw

Slide 36 - Sleepvraag

In figuur 4 is een reëel beeld gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen zijn geen constructiestralen?
A
Lichtstraal 1
B
Lichtstraal 2
C
Lichtstraal 3
D
Lichtstraal 4

Slide 37 - Quizvraag

Bijziend                        Verziend
veraf goed zien
beeld achter het netvlies
dichtbij goed zien
beeld valt voor het netvlies
hole lens nodig
bolle lens nodig

Slide 38 - Sleepvraag

leg uit wat accomoderen met het oog betekend

Slide 39 - Open vraag



Wanneer kun je een voorwerp zien?
A
Als het voorwerp wordt verlicht.
B
Als er licht uit je ogen op het voorwerp valt.
C
Als er licht van het voorwerp in je oog valt.
D
Als het voorwerp zich niet in de schaduw bevindt.

Slide 40 - Quizvraag



Hoe bewegen de lichtstralen afkomstig van een lichtbron?
A
Als horizontale lijnen.
B
Als kromme lijnen.
C
Als rechte lijnen.
D
Als verticale lijnen.

Slide 41 - Quizvraag



Als je je hand tussen een lamp en een scherm houdt, ontstaat er een schaduw op het scherm.
Wanneer wordt deze schaduw groter?
A
Als je hand dichter bij het scherm houdt.
B
Als je hand verder van de lamp houdt.
C
Als het scherm dichter bij de lamp zet.
D
Als een sterkere lamp neemt.

Slide 42 - Quizvraag



Een lichtstraal kaatst terug van een vlakke spiegel.
Welke bewering over de hoek van inval is waar?
A
De hoek van inval is kleiner dan de hoek van terugkaatsing.
B
De hoek van inval is even groot als de hoek van terugkaatsing.
C
De hoek van inval is groter dan de hoek van terugkaatsing.
D
De hoek van inval is altijd 45 graden.

Slide 43 - Quizvraag



Je tekent een spiegel met een invallende lichtstraal,
een normaal en een teruggekaatste lichtstraal.
Welke bewering over de invallende lichtstraal is waar?
A
De invallende lichtstraal begint bij de spiegel.
B
De invallende lichtstraal eindigt op de spiegel.
C
De invallende lichtstraal staat loodrecht op de normaal.
D
De invallende lichtstraal staat loodrecht op de spiegel.

Slide 44 - Quizvraag



Welke bewering over een prisma is waar?
A
Een prisma wordt ook wel een spectrum genoemd.
B
Een prisma splitst het zonlicht in verschillende kleuren.
C
Een prisma voegt gekleurd licht samen tot wit licht.
D
Een prisma werkt op zonne-energie.

Slide 45 - Quizvraag



Je draagt een blauw shirt met witte letters erop.
Hoe zien het shirt en de letters eruit als er groen licht op schijnt?
A
Het shirt blijft blauw en de letters worden groen.
B
Het shirt blijft blauw en de letters worden grijs/zwart.
C
Het shirt wordt grijs/zwart en de letters worden groen.
D
Het shirt en de letters worden grijs/zwart.

Slide 46 - Quizvraag

TekstMet een prisma maak je een spectrum van wit licht. Welke kleuren komen in dit spectrum voor (op volgorde)?
rood 
oranje 
geel
groen
blauw 
indigo 
violet

Slide 47 - Sleepvraag


Wat is een bolle lens?
A
Een negatieve lens die in het midden dikker is dan aan de randen.
B
Een negatieve lens die in het midden dunner is dan aan de randen.
C
Een positieve lens die in het midden dikker is dan aan de randen.
D
Een positieve lens die in het midden dunner is dan aan de randen.

Slide 48 - Quizvraag


Je schijnt met een zaklamp op een negatieve lens.
Wat valt het brandpunt voor de lens of achter de lens? En is de brandpuntsafstand positief of negatief?
A
Brandpunt: Voor de lens Brandpuntsafstand: negatief
B
Brandpunt: Voor de lens Brandpuntsafstand: positief
C
Brandpunt: Achter de lens Brandpuntsafstand: negatief
D
Brandpunt: Achter de lens Brandpuntsafstand: positief

Slide 49 - Quizvraag

Welke lens in figuur 1 is de sterkste lens?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 50 - Quizvraag

Bij welke lens uit figuur 1 is de brandpuntsafstand het grootst?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 51 - Quizvraag

Een lichtstraal loopt evenwijdig aan de hoofdas en wordt gebroken door een
bolle lens. Wat gebeurt er na breking met de lichtstraal?
A
Na breking gaat de lichtstraal door het brandpunt.
B
Na breking gaat de lichtstraal door het midden van de lens.
C
Na breking gaat de lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas verder.

Slide 52 - Quizvraag

Een lichtstraal wordt teruggekaatst door een spiegel. In figuur 3 zijn vier
hoeken genummerd.
Welke hoek in figuur 3 is de hoek van terugkaatsing?

A
Hoek 1
B
Hoek 2
C
Hoek 3
D
Hoek 4

Slide 53 - Quizvraag