Kwantummechanica - Het atoommodel

Kwantummechanica
Het atoommodel
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kwantummechanica
Het atoommodel

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk Kwantummechanica
Kwantummechanica - Het atoommodel

Kwantummechanica - Deeltjesverschijnselen
Kwantummechanica - Golfverschijnselen
Kwantummechanica - Deeltje in een doos


Kwantummechanica - Onzekerheid
Kwantummechanica - Tunneling


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les kun je...

... 

Slide 3 - Tekstslide

Net als in het geval van het deeltje in een doos, kan ook het elektron in een waterstofatoom gezien worden als een staande golf.

Net als bij het deeltje in een doos, kan ook hier
het elektron in waterstof in de grondtoestand 
of één van de aangeslagen toestanden 
bevinden.

In elke toestand bevindt het elektron zich in 
een andere schil om de kern.






















Het atoommodel van Bohr

Slide 4 - Tekstslide

In elke schil heeft het elektron een specifieke energie. In een opdracht onder aan deze paragraaf zullen we bewijzen dat de energieniveaus die bij deze toestanden horen gegeven worden door:



met En in eV en n het energieniveau.

Het atoommodel van Bohr
En=n213,60

Slide 5 - Tekstslide

Net als bij het deeltje in het doosje, kan een elektron in waterstof verspringen naar een hoger energieniveau door een foton op te nemen en kan het elektron verspringen naar een lager niveau door dit 
foton weer uit te zenden. Ook voor het
elektron in een waterstofatoom geldt dus:
Het atoommodel van Bohr
Efoton=ΔE

Slide 6 - Tekstslide

Zowel in de formule als in het diagram zien we dat het elektron in zijn grondtoestand (n = 1) een energie heeft van -13,6 eV. Met een foton van 13,6 eV, komt het elektron op schil n = ∞ terecht. Hier geldt -13,6 + 13,6 = 0 eV. 

Als men nog meer energie zou toevoegen, dan ontsnapt het elektron en als gevolg wordt het waterstof atoom geïoniseerd. We hebben hiermee dus gevonden dat de ionisatie- of uittree-energie van waterstof gelijk is aan 13,6 eV.

Bij een overgang van n = 3 naar n = 2, komt bijvoorbeeld een foton vrij met de volgende energie:
Het atoommodel van Bohr
Efoton=ΔE=2213,69213,6=4,9 eV

Slide 7 - Tekstslide

Op den duur valt het elektron helemaal terug naar zijn grondtoestand. Soms gebeurt dit in één stap en soms in meerdere stappen. Hieronder zien we bijvoorbeeld de verschillende manieren waarop een 
elektron in een waterstofatoom van de derde 
aangeslagen toestand (n=4) kan terugvallen naar de 
grondtoestand (n=1).
Grondstoestand
Efoton=ΔE

Slide 8 - Tekstslide

De fotonen die bij waterstof vrijkomen als elektronen van een willekeurige aangeslagen toestand naar de eerste aangeslagen toestand (n = 2) vallen, 
behoren tot de zogenaamde Balmerserie.

De eerste paar fotonen uit de Balmerserie 
vallen in het zichtbare spectrum. De 
golflengtes die bij deze fotonen horen komen
precies overeen met de spectraallijnen die 
horen bij waterstof. Niels Bohr was hiermee 
de eerste die de spectraallijnen kon verklaren.
Series

Slide 9 - Tekstslide

Antwoord:








q = e, het elementair ladingsquantum
In deze opdracht gaan we afleiden op welke afstanden de schillen zich bevinden in het waterstofatoom.

a. Voor het elektron in zijn baan om het proton in het waterstofatoom geldt:




Opdracht 3a van WS
Felek=Fmpz
r2fq1q2=rmv2
rfq1q2=mv2
rfe2=mv2
rfe2=mv2

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord:
Er past telkens een heel aantal golven in een schil. De omtrek van de schil is gelijk aan de
omtrek van een cirkel. Er geldt dus:


Als we dit combineren met                               , dan vinden we:


Als we dit omschrijven, dan vinden we:




b. Niels Bohr stelde het elektron in waterstof voor als een golf die rond het proton draaide (zie de onderstaande afbeelding).








Hij leidde hiermee af dat de snelheid van het elektron in de nde schil gelijk is aan:



Er geldt hier dat ℏ gelijk is aan                  .
Leid deze formule af.




Opdracht 3b van WS
2πr=nλ
vn=mrn
=2πh
λ=ph=mvh
(λ=)  mvh=n2πr
hn=2πrmv
v=2πmrhn
v=2πhmrn=mrn

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord:
Van vraag a hebben we:



Als we dit combineren met                     , dan vinden we:










                                           voor n = 1:









c. Laat nu zien dat:

                                        

 waarin:


                                               










Opdracht 3c van WS
rn=n2r12
r1=fme22
rfe2=mv2
vn=mrn
rfe2=m(mrn)2
rfe2=m2r2mn22
fe2=mrn22
r=fme2n22
r1=fme22
fe2mr=n22

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord:




Met                           vinden we:






Met                        vinden we dan:














d. We gaan nu naar de energie van het elektron in het waterstofatoom kijken. Er geldt:

                                        

De eerste term is de bekende kinetische energie van het elektron en de tweede term de elektrische energie van het elektron.
Laat hiermee zien dat:


                                               










Opdracht 3d van WS
Etot=21mv2rfe2
En=n21(2r1fe2)
Etot=21mv2rfe2
rfe2=mv2
Etot=21rfe2rfe2=21rfe2
Etot=2rfe2
rn=n2r12
En=n21(2r1fe2)
Etot=2n2r12fe2

Slide 13 - Tekstslide

Antwoord:



Met r1 als a0 voor de Bohrradius (BINAS T7)












In elektronvolt (eV)















e. Reken de constante tussen haakjes uit en laat hiermee zien dat deze formule geschreven kan worden als de formule uit de paragraaf:
                                        



Met En in eV.



                                               










Opdracht 3e van WS
En=n213,60
En=n21(2r1fe2)
En=n21(25,291772109210118,98755109(1,60211019)2)
En=n22,17941018
En=n21(1,602110192,17941018)
En=n213,60

Slide 14 - Tekstslide

Maken opgaven 1 t/m 7 van WS



Opgaven

Slide 15 - Tekstslide

Opgaven
Opgave 1
Copernicus kwam als eerste met bewijs voor het heliocentrische model.
a. Wat is het heliocentrische model?
b. Welk bewijs vond hij? Gebruik in je antwoord in ieder geval het woord retrograde beweging.

Opgave 2
Galileo vond tevens een bewijs dat het geocentrische model verwierp. Welk bewijs vond hij en waarom verwierp dit het geocentrische model?

Opgave 3
Toen men nog geloofde dat de aarde niet om zijn eigen as draait, moest men aannemen dat de sterren elke 24 uur een rondje om de aarde maakten. Leg uit waarom men dit dacht.
Opgave 4
De maan draait in iets meer dan 27 dagen in een baan om de aarde.
a. Leg uit wanneer zons- en maansverduisteringen plaatsvinden tijdens deze beweging.
b. Leg uit waarom niet elke 27 dagen een zons- of maansverduistering plaatsvindt.
c. Leg uit of er in de middag een volle maan zichtbaar kan zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Opgaven
Opgave 1
Copernicus kwam als eerste met bewijs voor het heliocentrische model.
a. Wat is het heliocentrische model?
b. Welk bewijs vond hij? Gebruik in je antwoord in ieder geval het woord retrograde beweging.

Opgave 2
Galileo vond tevens een bewijs dat het geocentrische model verwierp. Welk bewijs vond hij en waarom verwierp dit het geocentrische model?

Opgave 3
Toen men nog geloofde dat de aarde niet om zijn eigen as draait, moest men aannemen dat de sterren elke 24 uur een rondje om de aarde maakten. Leg uit waarom men dit dacht.
Opgave 4
De maan draait in iets meer dan 27 dagen in een baan om de aarde.
a. Leg uit wanneer zons- en maansverduisteringen plaatsvinden tijdens deze beweging.
b. Leg uit waarom niet elke 27 dagen een zons- of maansverduistering plaatsvindt.
c. Leg uit of er in de middag een volle maan zichtbaar kan zijn.

Slide 17 - Tekstslide