Spelling hoofdstuk 1 t/m 6

Herhaling spelling
Hoofdstuk 1 t/m 6

3M
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling spelling
Hoofdstuk 1 t/m 6

3M

Slide 1 - Tekstslide

H1 - Leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat een tekst makkelijk te lezen is. Een vergeten of verkeerd geplaatst leesteken is een fout.

 Je citeert iemand, als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens en gebruikt een dubbele punt als je voor het citaat aankondigt wie het zegt.

Hoe citeer je?
1. Zet voor het citaat een dubbele punt
2. Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een passend leesteken.
3. Zet het citaat tussen aanhalingstekens.

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf de volgende zin opnieuw met passende leestekens en hoofdletters:
omdat lies haar engels wilde verbeteren is ze tijdelijk naar dublin verhuisd

Slide 3 - Open vraag

Onze geschiedenisleraar ... (behandelen) morgen de Nederlandse slavernij.
Neem het werkwoord juist over.

Slide 4 - Open vraag

H2 - Persoonsvorm in een samengestelde zin
In samengestelde zinnen staat meer dan één persoonsvorm.

Hoe spel je persoonsvormen goed?
1. Kijk naar de tijd: tegenwoordige of verleden tijd
2. Kijk of je enkelvoud of meervoud moet gebruiken
3. Vul de juiste vorm van het werkwoord in

Slide 5 - Tekstslide

Terwijl de toeschouwers de tent verlieten, werd de vloer aangeveegd.
Persoonsvormen in deze zin = ?
A
verlieten + aangeveegd
B
werd + aangeveegd
C
verlieten + werd
D
verlieten

Slide 6 - Quizvraag

... (vinden - tt) jij het goed dat we volgende week gaan afspreken?
Vul de juiste vorm in.

Slide 7 - Open vraag

H3 - Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Een voltooid deelwoord kan uitmaken van het gezegde, maar ook als bijvoeglijk naamwoord.

Hoe schrijf je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?
- Gebruik de verlengproef als het woord op een t-klank eindigt
- Schrijf het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk!

Slide 8 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in.
De (mopperen) bakker haalde het brood uit de oven.

Slide 9 - Open vraag

Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord 'feesten'

Slide 10 - Woordweb

H4 - Meervoud
-en achter het woord
X
baard - baarden
-en achter het woord
(mede)klinker erbij of eraf
mug - muggen
braam - bramen
-en achter het woord
f wordt v
s wordt z
duif - duiven
huis - huizen
-s achter het woord
eraan vast
studie - studies
-'s achter het woord
apostrof voor spraakproblemen
massa - massa's
-'s achter het woord
afkortingen
cd - cd's      BMW - BMW's

Slide 11 - Tekstslide

Let op!
Sommige meervouden hebben twee meervoudsvormen.
datum: datums - data             weide: weiden - weides

Sommige zelfstandige naamwoorden hebben een bijzonder meervoud.
1 zeeman, 2 zeelui         1 technicus, 2 technici

Sommige zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud.
melk - rijst - koffie

Slide 12 - Tekstslide

Sleep de juiste meervoudsvorm naar de juiste theorie.
kooi
planeet
alarmcentrale
agenda
politicus
zeeman
selectie
meervoud op -en
meervoud op -s
bijzondere meervoudsvorm

Slide 13 - Sleepvraag

H5 - Verkleinwoorden
Verkleinwoorden kun je maken door -je, -kje, -pje, -tje of 
-etje achter het woord te zetten.
Let op! woning wordt woninkje. Bij een lange klinker aan het einde van het woord, verdubbel je de klinker. Dus: autootje.

Slide 14 - Tekstslide

H5 - Afkortingen
Afkortingen van namen van bedrijven, landen en organisaties schrijf je met hoofdletters: BMW, VVD, PSV

Afkortingen waarvan je de woorden volledig uitspreekt, schrijf je met kleine letters en punten: a.u.b. - bijv. - i.c.m.

De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: vmbo, sms, ov

Slide 15 - Tekstslide

Verkleinwoord van zonnebril?

Slide 16 - Open vraag

Afkorting van 'in verband met'?

Slide 17 - Open vraag

H5 - Tussenletters
Je kunt een nieuw woord maken door twee bestaande woorden aan elkaar te plakken: een samenstelling. Vaak kun je ze aan elkaar vastplakken, maar soms moet je tussenletters gebruiken: -en- of -s- tussen de twee woorden.

rozengeur, lievelingskleur

Slide 18 - Tekstslide

tent + kamp = ?

Slide 19 - Open vraag

bij + hotel = ?

Slide 20 - Open vraag

voorjaar + storm = ?

Slide 21 - Open vraag

H6 - Koppelteken en trema
Je gebruikt een koppelteken om te voorkomen dat je een samenstelling verkeerd gaat uitspreken: auto-ontwerp, familie-uitje.

Je gebruikt een trema om te voorkomen dat je een woord met twee klinkers naast elkaar verkeerd gaat uitspreken: siësta, reünie.

Samenstelling = koppelteken
Geen samenstelling = trema

Slide 22 - Tekstslide

Welke is goed?
A
nettoopbrengst
B
nettoöpbrengst
C
netto-opbrengst

Slide 23 - Quizvraag

Welke is goed?
A
geïnteresseerd
B
geinteresseerd
C
ge-interesseerd

Slide 24 - Quizvraag

Proefwerk spelling hoofdstuk 1 t/m 6
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll