Breuken opfrissen

Breuken opfrissen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Breuken opfrissen

Slide 1 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over breuken?

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een breuk
Een breuk is niks anders dan een deling ook wel een deel van een geheel.

Slide 4 - Tekstslide

Theorie D  Breuken vereenvoudigen
blz. 61
Breuken vereenvoudigen, wat is dat?

Slide 5 - Tekstslide

breuken optellen
breuken optellen

Slide 6 - Tekstslide

Ongelijknamige breuk
Als de noemer niet hetzelfde is, is het een ONGELIJKNAMIGE breuk.

Je moet dus eerst de breuk 
GELIJKNAMIG maken. (de NOEMERS 
hetzelfde maken)


Slide 7 - Tekstslide

Breuken optellen
Als de breuken niet gelijknamig zijn, dan maak je ze eerst gelijknamig.

Slide 8 - Tekstslide

som en verschil
Gelijknamig maken
Bij som en verschil moeten we breuken gelijknamig maken.
31+51=
155+153=158
?
15.+15.
1. Maak te noemers hetzelfde door ze te vermenigvuldigen.

2. Wat je onder doet, moet je ook boven doen. 
     Dus 5 x 1 links en 3 x 1 rechts

3. De breuken hebben nu dezelfde noemer en kunnen opgeteld worden.

Hetzelfde geld voor het verschil berekenen.

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg breuken

Slide 10 - Tekstslide

Breuken vermenigvuldigen
2143=2413=83
2143=2413=83
noemertellernoemerteller=noemernoemertellerteller

Slide 11 - Tekstslide

Delen door een breuk
Delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde van de breuk

         : 
52
43=5234=5324=158
Omdraaien

Slide 12 - Tekstslide

Hoe vergelijk je breuken met elkaar? 
Door de breuken gelijknamig te maken.


51
101

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de noemer?
A
3
B
6
C
2
D
-

Slide 14 - Quizvraag

Breuken optellen

A
4/10
B
4/8
C
5/8
D
7/8

Slide 15 - Quizvraag

De breuk van driekwart=....
A
3/4
B
75%
C
3,4
D
0,75

Slide 16 - Quizvraag

Welke breuk is dit?

A
7/10
B
3/9
C
6/9
D
10/7

Slide 17 - Quizvraag

Haal de helen uit de breuk

Zorg dat de breuk zo klein mogelijk is.
517=
A
257
B
351
C
352
D
Geen idee

Slide 18 - Quizvraag

Bij breuken delen
A
draai je de tweede breuk om en daarna doe je hetzelfde als vermenigvuldigen
B
Noemer keer de noemer en teller keer de teller
C
De noemer keer de noemer en tellers blijven gelijk
D
Noemer keer teller en teller keer noemer

Slide 19 - Quizvraag

Welke van de twee breuken is een gelijknamige breuk?
A
B

Slide 20 - Quizvraag

Om breuken te kunnen optellen of aftrekken moeten de breuken....
A
dezelfde teller hebben
B
dezelfde noemer hebben

Slide 21 - Quizvraag

Bij breuken vermenigvuldigen moet je de breuken gelijknamig maken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Ik vereenvoudig de breuk .... zo veel mogelijk.

De breuk wordt dan
A
1/2
B
2/3
C
3/7
D
6/14

Slide 23 - Quizvraag

wat voor breuk is dit?
23
A
Echte breuk
B
Onechte breuk
C
samengestelde breuk

Slide 24 - Quizvraag

wat voor breuk is dit?
116
A
Echte breuk
B
Onechte breuk
C
samengestelde breuk

Slide 25 - Quizvraag

Wat is geen breuk?
A
B
C
D

Slide 26 - Quizvraag

Breuken vermenigvuldigen

A
3/8
B
2/15
C
1/15
D
5/6

Slide 27 - Quizvraag

schrijf als één breuk:

=
A
B
C
D

Slide 28 - Quizvraag

EINDE

Slide 29 - Tekstslide