Milankovic: Afbraak en opbouw ijs

Afbraak en Opbouw: IJs
Herhaling Milankovitch
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Afbraak en Opbouw: IJs
Herhaling Milankovitch

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
  • Wat zijn de sturende mechanismen achter de ijstijden in het Pleistoceen?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een ijstijd?
Ontstaat het makkelijkste bij een klein verschil tussen zomer en wintertemp.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Glaciaal en interglaciaal
Glaciaal (IJstijd) = een koude periode waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen. (duren 80.000 tot 100.000 jaar)

Interglaciaal = De periode tussen glacialen waarin de aarde enkele graden opwarmt. (Duren 10.000 tot 20.000 jaar) 

Slide 6 - Tekstslide

Kwartair
Pleistoceen: glacialen en interglacialen
vanaf 1,8 miljoen jaar geleden. 
Moderne mens, 100.00 jaar geleden. 

Holoceen: opwarmende aarde, 
                                 vanaf 10.000 jaar geleden

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Bekijk nog een keer de figuur uit de vorige slide. Welke vegetatie was er in Nederland in het Weichselien?
A
Loofbos
B
Naaldbos
C
Toendra
D
Ijskappen

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noemen we de periodes tussen de ijstijden?
A
Interstadialen
B
Interglacialen
C
Stadialen
D
Glacialen

Slide 10 - Quizvraag

Welke 3 variabelen van Milankovitch ken je?

Slide 11 - Open vraag

Klimaatverandering
In geschiedenis (pleistoceen) constante afwisseling van glacialen (ijstijden) en interglacialen (tussen ijstijden)

Slide 12 - Tekstslide

Waardoor ontstaan IJstijden?
  • Randvoorwaarden: ligging continenten (Albedo-waarde)
  • Sturende mechanismen: De Milankovitch variabelen

Slide 13 - Tekstslide

Ligging van de continenten
IJskappen kunnen alleen ontstaan op continenten. Een voorwaarde voor een ijstijd is dus dat er (veel) land in de buurt van de polen ligt.
We krijgen hierdoor een versterkte Albedo effect. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Weerkaatsing van zonlicht (Albedo- Effect)

  • In de dampkring zweven kleine deeltjes die het zonlicht terugkaatsen. Hoe meer deeltjes, hoe meer er teruggekaatst wordt.
  • Ook het aardoppervlak weerkaatst. Dat noem je het albedo-effect. Hoe witter het oppervlak, hoe meer er wordt teruggekaatst. En hoe lager de temperatuur blijft. Maar hoe meer ijs er smelt, hoe meer warmte er wordt opgenomen door het oppervlak en hoe sneller het ijs smelt.
  • Op deze manier zorgt het smelten van sneeuw op de Noordpool voor een extra opwarming.

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit dat het smelten van de ijskappen door opwarming een zichzelf versterkend effect is.

Slide 17 - Open vraag

Milankovic variabelen
  1. excentriciteit (cirkelvormige beweging van de aarde om de zon)
  2. Obliquiteit (scheefheid aardas)
  3. precessie (Tollen van de aardas) 

Slide 18 - Tekstslide

Excentriciteit
  • baan van de aarde rondom de zon
  • mate van cirkelvormigheid
  • varieert op tijdschaal van 100.000 jaar

Momenteel: 
redelijk cirkelvormig
Januari 7% meer zonne-energie dan juli

Bij hoge excentriciteit:
januari 20-30% meer zonne-energie dan juli

Slide 19 - Tekstslide

Obliquiteit (Scheefheid aardas)
  • De hoek van de aardas ten opzichte van de baan om de zon. 
  • hoe schever de aardas, hoe groter de verschillen tussen de seizoenen
  • varieert op tijdschaal van 41.000 jaar

Momenteel:
hoek van 23,5 graden
Groot verschil zomer en winter

Slide 20 - Tekstslide

Precessie
  • tollende beweging van de aarde
  • tolt meer of minder
  • varieert op een tijdschaal van 23.000 jaar

Momenteel:
tijdens winter het minst ver van de zon
Winter 7 dagen korter dan zomer

Slide 21 - Tekstslide

Milankovitch variabelen
Combinatie van de drie variabelen zorgen voor een verschil in ontvangen zonlicht van 0,1%

Kan leiden tot een temperatuurverschil van 5 graden.

Te verklaren vanuit aangroeien of afsmelten ijskappen.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Zonnevlekken
Zonnevlekken zijn relatief koele plekken op het oppervlak van de zon, wanneer deze heel actief is. Bij zo een actieve zon komen explosies van energie vrij waarbij geladen deeltjes vrijkomen en bij binnendringen van de atmosfeer poollicht kunnen veroorzaken.

Slide 24 - Tekstslide

Zonnevlammen
De explosie en uitbarsting van de energie van de zonnevlekken noem je de zonnevlammen. Deze komen in een cyclus van ongeveer 11 jaar voor.

Slide 25 - Tekstslide

De kleine ijstijd
De Kleine IJstijd was geen echte ijstijd en het was ook niet continu koud: gemiddeld daalde de temperatuur met ongeveer een halve graad. NASA plaatst het begin van deze periode rond 1550, hoewel sommige onderzoekers stellen dat de Kleine IJstijd al eerder begon. Die kende 3 pieken van kou – rond 1650, 1770 en 1850 – met daartussen relatief milde tussenperioden.

Er zijn veel verschillende theorieën over het ontstaan van de "kleine ijstijd"  maar er lijkt een verband te zijn tussen de verminderde zonne-activiteit en de afkoeling op aarde.

Slide 26 - Tekstslide

Welke ijstijd was het koudst in Europa
A
Kleine Ijstijd
B
Weichsel
C
Saale
D
Elster

Slide 27 - Quizvraag

Maak de opdrachten bij 3.2
Succes

Slide 28 - Tekstslide