Samenvatting H3

Herhaling H3
We gaan voor de winst

Deze les bevat de belangrijkste onderwerpen van hoofdstuk 3. Dit is handig om na het leren nogmaals door te lopen. 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling H3
We gaan voor de winst

Deze les bevat de belangrijkste onderwerpen van hoofdstuk 3. Dit is handig om na het leren nogmaals door te lopen. 

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijke begrippen
  afzet = Aantal producten/diensten dat een bedrijf verkoopt.
Omzet = Verkoopopbrengst. 
Inkoopwaarde = de totale waarde van de goederen die je hebt ingekocht. (let op dit zijn géén kosten!)
Brutowinst = het bedrag dat je overhoudt om je kosten te betalen. 
Nettoresultaat = Het bedrag dat een bedrijf na aftrek van kosten overhoud (winst/verlies)









Slide 2 - Tekstslide

Omzet 
(550 x 3,5)
€ 1925.-
Inkoopwaarde
(550 x 1,30)
€ 715.-
Brutowinst
1925 - 715
€ 1210.-
Bedrijfskosten
€ 320
Nettoresultaat
1210- 320 
€ 890.- (winst)
Alexander verkoopt ijsjes in de zomer. Afgelopen Juni heeft hij er 550 verkocht voor een gemiddelde verkoopprijs van € 3,50. De inkoopprijs is € 1,30 per ijsje. 
De bedrijfskosten bedroegen € 320.- Heeft Alexander winst of verlies gemaakt. Bekijk het voorbeeld hieronder. 

Slide 3 - Tekstslide

Welke van de volgende kosten zijn Geen bedrijfskosten
A
Loonkosten
B
Huurkosten
C
Rentekosten
D
Inkoopwaarde

Slide 4 - Quizvraag

Consumentenprijs

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs 


verkoopprijs + btw

= consumentenprijs

Slide 5 - Tekstslide

Consumentenprijs berekenen
De verkoopprijs van een fiets is € 700 (excl. 21% BTW), bereken de consumentenprijs. 



Som: 700 ÷ 100 x 121 = € 847
€ 
700
x
?
%
100
1
121

Slide 6 - Tekstslide

De verkoopprijs van een laptop bedraagt € 1850 (ex btw). Bereken de consumentenprijs

Slide 7 - Open vraag

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21% = € 26,25 
  2. of 21% :100 x 125 = 26,25 euro
  3. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25
Rekenen met BTW - overzicht 
Verkoopprijs
  • 100%
Btw
  • 6% 
Consumentenprijs
  • 106% 
  • 100%
  • 21% 
  • 121% 
  • Je koopt een bloes met een verkoopprijs van € 45. 
  • Het btw tarief is 21%
  1. Bereken de btw
  2. Bereken de consumentenprijs
BTW 21% = 21:100x45 =9,45 euro
Consumentenprijs=
Verkoopprijs + btw
dus 45 + 9,45 = 54,45 euro

Slide 8 - Tekstslide

Terugrekenen van consumentenprijs naar verkoopprijs
De consumentenprijs van een product is € 847.- (21% BTW)
Vraag: bereken de verkoopprijs zonder btw. 




De verkoopprijs:
€ 847 ÷ 121 x 100 = € 700.-

€ 
847
x
?
%
121
1
100

Slide 9 - Tekstslide

Een laptop kost € 723,- (incl. Btw.)
Hoe bereken je de prijs exclusief btw.
A
723 ÷ 100 x 21=
B
723 ÷ 100 x 89 =
C
723 ÷ 121 x 100 =

Slide 10 - Quizvraag

De consumentenprijs van een tros bananen is € 2,40 (9% btw). Hoeveel bedraagt de BTW in euro's?

Slide 11 - Open vraag

De consumentprijs van een wasmachine is € 281,33. De brutowinstmarge hierop bedraagt 55%. De BTW is 21% op deze goederen.
Bereken de inkoopprijs.

Slide 12 - Open vraag

Kapitaal
Productiefactoren
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 13 - Tekstslide

Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Sleep de beloningen naar de juiste plek.
ondernemersschap
natuur
arbeid
kapitaal
salaris
rente
pacht
huur
winst

Slide 14 - Sleepvraag

Toegevoegde waarde
Elk bedrijf in de productiekolom voegt waarde toe. Zie afbeelding -->

Formule toegevoegde waarde
Verkoopprijs – inkoopprijs = toegevoegde waarde

De consument betaald uiteindelijk alle toegevoegde waarde. 

Slide 15 - Tekstslide

Toegevoegde waarde = €0,55
Toegevoegde waarde = €0,20
Toegevoegde waarde = €0,25
Toegevoegde waarde = €0,65(broodfabriek)

Slide 16 - Tekstslide

Afschrijving: (Aanschafwaarde - restwaarde) :aantal gebruiksjaren
Aanschaf € 700
Na 5 jaar € 20 
  • Waardeverlies = 680  

Slide 17 - Tekstslide

Afschrijving: (Aanschafwaarde - restwaarde) :aantal gebruiksjaren
Aanschaf € 700
Na 5 jaar € 20 
  • Afschrijving = (700 - 20) : 5 jaar = 136 euro per jaar

Slide 18 - Tekstslide

Een nieuwe machine kost € 135.000,- de restwaarde is ongeveer 30.000 euro na 6 jaar. Bereken de maandelijkse afschrijving.

Slide 19 - Open vraag

Vaste kosten
Dit zijn kosten die niet direct meegroeien als er meer producten worden gemaakt. 

Voorbeelden: 
Huur 
Rente op leningen
Afschrijving
(vast) personeel




Variabele kosten
Dit zijn kosten die direct meestijgen als er meer productie is. 

Voorbeelden
Grondstofkosten
Loonkosten
Transportkosten

Slide 20 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit

Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit

Slide 21 - Tekstslide

Een fabriek produceert per jaar 18 miljoen blikjes frisdrank. De fabriek heeft 24 werknemers en is 5 dagen in bedrijf. Bereken de arbeidsproductiviteit werknemer per dag.

Slide 22 - Open vraag

Op welke manier kan je de arbeidsproductiviteit verhogen? Klik alle antwoorden aan.
A
Betere machine (kapitaalgoederen) aanschaffen
B
Arbeidsverdeling
C
Meer mensen aannemen
D
Scholing

Slide 23 - Quizvraag

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit


  • onderbezetting 
  • -> er wordt minder geproduceert, dan er maximaal geproduceert kan worden
  • overbezetting 
  • -> er is productiecapaciteit te kort om aan de vraag te kunnen voorzien

Slide 24 - Tekstslide

Productiecapaciteit = maximale productie
Alles wat beschikbaar is in een onderneming (arbeid en kapitaal) om te produceren, bepalen de productiecapaciteit.

Wordt de productiecapaciteit niet benut, dan is er sprake van onderbezetting


Slide 25 - Tekstslide