De stam van het werkwoord
Om een werkwoord te kunnen vervoegen, moet je de stam vinden.De stam van het werkwoord vind je door -en of -n weg te halen van het hele werkwoord.
Dus: stam = hele werkwoord -en / -n
Voorbeelden: wohnen → wohn
klettern → kletter
De stam is het hart van het werkwoord. Daarna voeg je de juiste uitgang toe.