Modals: must, have to, should, ought to


Modals
Must / Have to/ Should / Ought to
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Modals
Must / Have to/ Should / Ought to

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over de
modals? (may/might/be allowed to)

Slide 2 - Woordweb

Modal Verbs 
(hulpwerkwoorden)

must, have to, should, ought to
(obligation = verplichting)

Slide 3 - Tekstslide

should




eigen mening


advies

ought to




eigen mening

   

volgens regels,

formelere taal

= zou moeten

Slide 4 - Tekstslide

must




eigen mening

have to




mening iemand anders

          

noodzaak, verplichting, zekerheid

= moeten

Slide 5 - Tekstslide

Uitzondering


Iets hoeft niet



Iets mag niet 



don't/doesn't have to

=> geen verplichting


mustn't

=> verbod

Slide 6 - Tekstslide

iets moet




Iets zou moeten





Uitzondering: iets hoeft niet

  • must- eigen mening
  • have to - mening iemand anders,  

                          noodzaak / verplichting


  • should - eigen mening

                          advies 

  • ought to - eigen mening, 

                             verplichting, formelere                               taal

  • don't/doesn't have to
  • geen verplichting

Slide 7 - Tekstslide

My grandmother shouldn't/doesn't have to be on her own.
A
shouldn't
B
doesn't have to

Slide 8 - Quizvraag

When you go to Amsterdam, you really have to / must take a boat trip through the canals.
A
have to
B
must

Slide 9 - Quizvraag

I really ___________________ (moet) go to bed now, or I won’t be fit tomorrow.

A
must
B
have to
C
should
D
ought to

Slide 10 - Quizvraag

The authorities __________________ (zouden niet moeten) tolerate these acts of non democratic behaviour.
A
mustn't
B
don't have to
C
shouldn't
D
ought not to

Slide 11 - Quizvraag

Members of our club ___________________ (behoren te) know how to behave at official ceremonies.
A
must
B
have to
C
should
D
ought to

Slide 12 - Quizvraag

They .......... take an earlier train.

Slide 13 - Open vraag

You .... invite Jeremy to the party. He's so cute!

Slide 14 - Open vraag

Ann .......... help her brother with his homework.

Slide 15 - Open vraag

Everyone ........... hand in their paper before Tuesday.

Slide 16 - Open vraag

You ..... pay for my dinner, I have got plenty of money.

Slide 17 - Open vraag

You .... drive in the wrong direction on a highway!

Slide 18 - Open vraag

Typ any remaining questions here
or - if you don't have a question

Slide 19 - Open vraag

How good do you think you are at
must / have to / should / ought to?
1100

Slide 20 - Poll

Go to theme 2 stepping stones

Exercises 26 and 27

Finished? Do Test Yourself 2, 3, 4, 5



Slide 21 - Tekstslide

Gerund 

Slide 22 - Tekstslide

Verb + ing
 a verb (ww) + ing = noun (zelfstandig naamwoord)
We call this: the gerund

shop (verb) + ing = shopping (noun)               = gerund
game (verb) + ing = gaming                                  = gerund
eat (verb) + ing = eating                                            = gerund 

Slide 23 - Tekstslide

Een gerund is het hele werkwoord + ing dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt. Je gebruikt de gerund:

  1. als onderwerp van een zin.



Bedenk een ander voorbeeld waarbij je de gerund als onderwerp in een zin gebruikt.
Smoking is bad for your health.
Roken in slecht voor je gezondheid.

Slide 24 - Tekstslide

When?
Je gebruikt de gerund (ww+ing:
  • Als zelfstandig naamwoord
  • na ww die een mening uitdrukken (hate/ like/ love/enjoy)
  • na deze ww start/ begin/ continue/ stop
  • na voorzetsels (after/ before/ while/ at etc.)
  • na bepaalde uitdrukkingen: It's no use / It's (not) worth it / don't mind / to look forward to

Slide 25 - Tekstslide


use the gerund 

Slide 26 - Open vraag


use the gerund 

Slide 27 - Open vraag


use the gerund 

Slide 28 - Open vraag

 to-infinitive?
Deze wordt gebruikt:
  • Na ww die een gevoel/gedachte uitdrukken (hesitate/ hope/ want/ expect/ choose
  • Na ww die 'iets zeggen'  uitdrukken (agree/ promise/ demand/ forbid/ refuse
  • In combinatie met would love / would hate/ would like etc
  • Na de ww learn/ manage/ fail/ tend

Slide 29 - Tekstslide

Fill in gerund or to+infinitive:
I hope ... the exam.(pass)

Slide 30 - Open vraag

to + infinitive or the gerund?
I don't want _______ (leave) yet.

Slide 31 - Open vraag

Fill in gerund or to+infinitive: I hope .... the exam.(pass)

Slide 32 - Open vraag

to + infinitive or the gerund?
He decided _______ (study) biology.

Slide 33 - Open vraag

to + infinitive or the gerund?
I truly dislike _______ (wait).

Slide 34 - Open vraag

to+infinitive or the gerund?
Do you remember ...(write) that article last year?

Slide 35 - Open vraag

Do you understand this Grammar item?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll