Herhaling H6

Oefenen PW
H6
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefenen PW
H6

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Geef deze les je eigen invulling;
* Opgaves maken uit je boek -> antwoorden bestanden magister 
* Samenvatten
* Leren voor het PW (met je eigen invulling) 
* Stel je laatste vragen!
-> Aan het einde van de les wil ik zien wat je hebt gedaan!

Slide 2 - Tekstslide

6.1
Spanningsbronnen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Spanningsbron
Een spanningsbron heeft twee aansluitpunten = polen!
Plus pool en een min pool

De spanning van de spanningsbron bepaalt
hoeveel energie de spanningsbron kan 
leveren. 

Slide 5 - Tekstslide

Spanning (U)
Op een apparaat staat een spanning.
Dit is de 'pompkracht' wat er voor zorgt dat een apparaat werkt. Dat is dus de energie die per seconde geleverd kan worden! 




grootheid
symbool
eenheid
symbool
spanning
U
volt
V

Slide 6 - Tekstslide

Spanning meten
Voltmeter (spanningsmeter)

Slide 7 - Tekstslide

6.2
Stroomkringen

Slide 8 - Tekstslide

Stroomsterkte
Door een stroomkring gaat een stroom. De stroomsterkte geeft aan hoe groot de stroom is. De stroomsterkte wordt aangegeven met de eenheid Ampère. 

Grootheid = Stroomsterkte = I
Eenheid = Ampère = A

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer loopt ergens stroom?
  1. Als de stroomkring gesloten is.
  2. Als er spanning over staat. (Komt natuurlijk uit een spanningsbron)


Eenheden:

Spanning (U):               in Volt (V)

Stroomsterkte (I):       in Ampère (A)

Slide 10 - Tekstslide

Voor een stroomkring heb je nodig:
- een spanningsbron (hier de batterij)
- verbindingen (hier de snoeren)
- een apparaat (hier het lampje)

Slide 11 - Tekstslide

Ampère meter

Slide 12 - Tekstslide

De stroomsterkte meten

Slide 13 - Tekstslide

Geleiders en isolatoren
Geleiders geleiden elektrische stroom goed:
V.b.; veel metalen, koolstof, water met zout.

Isolatoren laten haast geen elektrische stroom door. 
V.b. Glas, rubber, plastic, hout.

Slide 14 - Tekstslide

Schakelschema tekenen

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld schakelschema

Slide 16 - Tekstslide

6.3 
Serie en parallel-schakeling

Slide 17 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Kenmerken van een serieschakeling
Alle onderdelen zitten in dezelfde stroomkring.Als één onderdeel kapot is, werken de andere onderdelen ook niet meer.

Slide 18 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Kenmerken van een serieschakeling
De spanning van de bron is gelijk aan de som van
de spanningen over de lampjes.
Ubron = U1 + U2+U3(+U4+….) 4,5V=1,5V+1,5V+1.5V

4,5 V
1,5 V
1,5 V
1,5 V

Slide 19 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Kenmerken van een serieschakeling
De stroomsterkte door ieder lampje  is gelijk aan
de stroomsterkte door de bron.
Ibron= I1 = I2=I3(=I4=…..)
  0,1A= 0,1A=0,1A=0,1A


Slide 20 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Kenmerken van een parallelschakeling:
Elk onderdeel zit in een aparte 
stroomkring. 
Als één onderdeel kapot is, blijven de andere onderdelen werken

Slide 21 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Kenmerken van een parallelschakeling:
De spanning over iedere weerstand is gelijk aan
de bronspanning.
Ubron= U1 = U2=U3(=U4=…..)
4,5V=4,5V=4,5V=4,5V



Slide 22 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Kenmerken van een parallelschakeling:
De stroom door de spanningsbron is de som van
de stromen door de lampjes.
Ibron = I1 + I2(+I3+I4+….)
0,3A= 0,1A+0,1A+0,1A




Slide 23 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Batterijen in serie schakelen
Bij een serieschakeling moet de pluspool van de ene batterij met de min pool van de andere batterij verbonden worden.
Hoe meer batterijen in serie geschakeld hoe feller het lampje brandt
.




Slide 24 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Batterijen parallel schakelen
Als je batterijen parallel schakelt, moet je de gelijke polen met elkaar verbinden.
Bij een parallel schakeling krijg je geen sterkere spanningsbron De spanning blijft gelijk. De batterijen gaan langer mee.
1,5V=1,5V=1,5V




Slide 25 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Ampèremeter aansluiten
Een ampèremeter sluit je in serie aan in de stroomkring.




Slide 26 - Tekstslide

6.3 serie- en parallelschakeling
Voltmeter aansluiten
Een Voltmeter sluit je parallel aan op het onderdeel dat je gaat meten.



Slide 27 - Tekstslide

Hoofdstuk 2. Elektriciteit
§3 Schakelingen
U
I
Serieschakeling
verdeelt
overal gelijk
Parallelschakeling
overal gelijk
verdeelt
U en I in serie- en parallelschakeling 

Slide 28 - Sleepvraag

Gezamenlijke denkoefening. 
Gemengde schakeling

Hoeveel stroom gaat er door het laatste lampje?

Slide 29 - Tekstslide

Gemengd


Hoeveel spanning staat er op het lampje 2?
12 V
8 V
4V

Slide 30 - Tekstslide

6.4

Slide 31 - Tekstslide

Meterkast
Hiernaast zie je de onderdelen van een meterkast. 
De volgende onderdelen moet je kennen:
  • Hoofdkabel 
  • Een groep
  • kWh-meter
  • Zekering
  • Aardlekschakelaar
  • Testknop

Slide 32 - Tekstslide

Groepen
Een aantal stopcontacten en lichtpunten zitten samen op één groep. Vanuit de meterkast loopt er een aparte leiding voor elke groep

Slide 33 - Tekstslide

Energiemeter / kWh-meter

Een energiemeter geeft het aantal verbuikte kWh door aan het energiebedrijf. Het kan ook zijn dat je het zelf door moet geven. 

Slide 34 - Tekstslide

Kortsluiting

Slide 35 - Tekstslide

Overbelasting

Slide 36 - Tekstslide

(Groeps)zekering
Voor elke groep is er een aparte zekering. Deze schakeld automatisch de groep uit bij kortsluiting of overbelasting.

Slide 37 - Tekstslide

Lekstroom
Als je een schok krijgt van een apparaat, dan loopt de stroom via jou naar de aarde. Soms loopt de stroom ook via een ander apparaat. In deze gevallen is er sprake van lekstroom.

Slide 38 - Tekstslide

Aardlekschakelaar
Er zijn maximaal 4 groepen aangesloten op de aardlekschakelaar. Als er in één van deze groepen een lekstroom is worden alle groepen uitgeschakeld.

Slide 39 - Tekstslide

6.4 veiligheid
Symbool dubbele 
isolatie

Slide 40 - Tekstslide

Randaarde/ aardleiding

extra beveiliging tegen lekstroom. 
Dit draad is rechtstreeks verbonden met de aarde. 

Slide 41 - Tekstslide

6.5

Slide 42 - Tekstslide

Elektrische energie 6.5
Vermogen
Het vermogen is de energie die in één seconde wordt
verbruikt.
De eenheid van vermogen is watt (1watt =1Joule per seconde)

Slide 43 - Tekstslide

Energieverbruik

Slide 44 - Tekstslide

Elektrische energie 6.5
Berekenen energieverbruik

Energieverbruik    =  vermogen  x   tijd
    Joule (J)                  Watt(W)       Seconde(S) uur)

In formule vorm:
E= P x t
E is energieverbruik in J
P is vermogen in W 
t is tijdsduur in S

Slide 45 - Tekstslide

Elektrische energie 6.5
Berekenen energieverbruik

Energieverbruik = vermogen x tijd
      (in kWh)             (in kW)     (in uur)

In formule vorm:
E= P x t
E is energieverbruik in kWh
P is vermogen in kW     
t is tijdsduur in uur

Slide 46 - Tekstslide

Elektrische energie 6.5
Berekenen energieverbruik

Een waterkoker heeft een vermogen van 1200 watt.
Het koken van water duurt 12 minuten.
Bereken het energieverbruik in kWh. 
GEBRUIK ALTIJD HET STAPPENPLAN
Gegevens:   P= 1200 W =1,2kW
                     t= 12 minuten = 12/60 uur = 0.2 uur
Formule:      E = Pxt
Berekening + antwoord: E= 1,2 x 0.2 = 0.24kWh

Slide 47 - Tekstslide

Energiekosten berekenen
Energiekosten = energie (in kWh) x prijs van 1 kWh


Slide 48 - Tekstslide

Hoeveel elektrische energie heeft een lamp van 100 watt verbruikt als hij 12 uur heeft gebrand? 
Hoeveel kost die energie als je voor 1 kWh 0,15 euro moet betalen? 

Gebruik het stappenplan!
Opdracht 

Slide 49 - Tekstslide