4. La ropa

¡Buenos días!
Bogotá, capital de Colombia
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

¡Buenos días!
Bogotá, capital de Colombia

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?

  • La ropa 
  • Los colores
  • Vamos a leer
  • Vamos a hablar 
  • Los deberes 
Bogotá, Colombia

Slide 2 - Tekstslide

  Leerdoel:
Ik weet hoe de kledingstukken
      in het Spaans heten. 

Slide 3 - Tekstslide

Libro del alumno
página cincuenta y cinco
Rellena la lista de vocabulario 2.1
"La ropa y los colores"

Slide 4 - Tekstslide

2.1 La ropa y los colores
el calcetín
la zapatilla de deporte

Slide 5 - Tekstslide

Los vaqueros
Let op! De spijkerbroek = los vaqueros. 
In het Spaans is dat meervoud. Als je er dus een bijvoeglijk
naamwoord bij zet moet dat ook in het meervoud.
Voorbeeld: Los vaqueros azules = de blauwe spijkerbroek

Slide 6 - Tekstslide

la camisa
la camiseta
Ezelsbruggetje: 
met een T is een T-shirt.

Slide 7 - Tekstslide

la gorra
el gorro

Slide 8 - Tekstslide

Libro del alumno 

Maak opdracht 6 in je boek!
página cincuenta y cinco
*rayas = strepen
*rayas = strepen

Slide 9 - Tekstslide

Libro del alumno 

Maak opdracht 6 in je boek!
página cincuenta y cinco
gorra
camiseta
camisa
pantalón
cinturón
zapatos
sandalias
cinturón
falda
camiseta
*rayas = strepen

Slide 10 - Tekstslide

  Leerdoel:
Ik ken de kleuren in het Spaans. .
                (herhaling)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Sleepvraag

(goud)
(zilver)

Slide 13 - Tekstslide

los calcetines
la gorra
la falda
el vestido
la camisa
las zapatillas
los vaqueros
el pantalón 
la camiseta
la cazadora
el jersey

Slide 14 - Sleepvraag

de rode rok

Slide 15 - Open vraag

de zwarte schoenen

Slide 16 - Open vraag

de witte sneakers

Slide 17 - Open vraag

het groene t-shirt

Slide 18 - Open vraag

de blauwe spijkerbroek

Slide 19 - Open vraag

de gele stropdas

Slide 20 - Open vraag

het bruine pak

Slide 21 - Open vraag

  Leerdoel:
Ik kan iets kopen in een kleding
    -en of schoenenwinkel.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

¿Qué llevas hoy?
Het werkwoord llevar betekent dragen
Het is een regelmatig werkwoord. 



Let op: vestido = mannelijk > negro
botas = vrouwelijk meervoud > negras

Schrijf in je schrift wat je vandaag draagt.
yo
llevo
llevas
él/ella/usted
lleva
nosotros
llevamos
vosotros
lleváis
ellos/ellas/ustedes
llevan
Llevo un vestido negro y las botas negras.
voorbeeld

Slide 25 - Tekstslide

Rosa
Juan
Eva
Miguel
Pepe
María
Carmen
Rocío
llevar = dragen

Slide 26 - Tekstslide

El aspecto físico
Let op: de werkwoorden moeten nog vervoegd worden.

Slide 27 - Tekstslide

El aspecto físico
Let op: de werkwoorden moeten nog vervoegd worden.

Slide 28 - Tekstslide

El carácter
Let op: de werkwoorden moeten nog vervoegd worden.

Slide 29 - Tekstslide

Los verbos ser y tener
yo
soy
tengo
eres
tienes
él/ella/usted
es
tiene
nosotros
somos
tenemos
vosotros
sois
tenéis
ellos/ellas/ustedes
son
tienen
ser = zijn
tener = hebben

Slide 30 - Tekstslide

Hoe werkt leren?

Slide 31 - Tekstslide

Los deberes


            
                 Leren woordenschat 2.1
el miércoles, 10 de mayo, 5a hora

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link