In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Toets hoofdstuk 4 -H5
Open de bronnen door op de plaatjes te klikken
formuleer volledige zinnen
let op je taalgebruik
Slide 1 - Tekstslide
De tijd van monniken en ridders loopt van ...............tot....................
A
400-500
B
500-1000
C
0-500
D
500-1500
Slide 2 - Quizvraag
Lees de bron. Wat voor soort verandering was de invoering van munten in de tijd van Karel de Grote?
A
Politiek
B
Economisch
C
Religieus
D
Geen van allen
Slide 3 - Quizvraag
Wat is ook wel een andere benaming voor de tijd van monniken en ridders?
A
De hoge middeleeuwen
B
De late middeleeuwen
C
De vroege middeleeuwen
D
De eerste middeleeuwen
Slide 4 - Quizvraag
Lees en bekijk de bron. Wat beloofde een leenman en wat kreeg hij daarvoor terug?
A
Hij beloofde trouw te zijn aan de koning. In ruil daarvoor kreeg hij een stuk land in leen.
B
Hij beloofde belasting te betalen. In ruil daarvoor kreeg hij bescherming.
C
Hij beloofde christen te worden, in ruil daarvoor kreeg hij geld.
D
Hij beloofde te werken op het land van de koning. In ruil daarvoor kreeg hij bescherming.
Slide 5 - Quizvraag
Bekijk de bron. Waar hoort een graaf of hertog bij?
A
Leenheer
B
Leenman
C
Horigen
D
Geen van allen
Slide 6 - Quizvraag
Bekijk de bron. Waar hoort Karel de Grote bij?
A
Leenheer
B
Achterleenman
C
Leenman
D
Horigen
Slide 7 - Quizvraag
Welke zin over het leenstelsel is NIET juist?
A
Leenmannen bestuurden het land van Karel de Grote
B
Leenmannen legden een eed van trouw af
C
Leenmannen kregen een salaris van Karel de Grote
D
Op een domein werkten horigen op het land
Slide 8 - Quizvraag
Bron: Een brief van Karel de Grote aan zijn leenman Fulrad. Welke conclusie kan je trekken uit deze bron?
A
Leenmannen hoefden niet te vechten voor Karel
B
Leenmannen hoefden niet zelf voor hun uitrusting (wapens) te zorgen
C
Leenmannen mochten geen dorpen plunderen
D
Leenmannen hoefden niet zelf voor hun voedsel te zorgen voor onderweg
Slide 9 - Quizvraag
Lees de bron en bedenk waarom leenmannen niet altijd blij waren met het voeren van oorlog.
A
Het was gevaarlijk
B
Ze mochten niet plunderen
C
Het koste veel geld
D
Ze waren veel te kort van huis
Slide 10 - Quizvraag
Naast leenmannen bestonden er ook achterleenmannen. Leg uit waarom het bestaan van achterleenmannen voor de koning een nadeel kon zijn.
A
Ze zwoeren niet direct trouw aan de koning maar aan hun leenman
B
Ze zwoeren direct trouw aan de koning en niet aan hun leenman
C
Achterleenmannen legden geen eed van trouw af
D
Achterleenmannen hadden geen gebied om te besturen
Slide 11 - Quizvraag
2 Wat is de juiste volgorde van gebeurtenissen? Kies het juiste antwoord (1 pt.)
A Mohammed vlucht naar Medina. Het begin van de islamitische jaartelling. B Willibrord bekeerd de mensen in het noorden van Nederland. C Karel de Grote wordt tot keizer gekroond D Clovis heeft het grootste gedeelte van Gallië in handen. E Het West-Romeinse rijk valt uit elkaar.
A
E-D-B-C-A
B
E-D-A-C-B
C
E-D-A-B-C
D
E-C-D-B-A
Slide 12 - Quizvraag
4 Oorzaak of gevolg? Kies steeds het juiste woord. Vul het zo in: A=..... B=.......C=......... (K2p) A. De val van het Romeinse Rijk was een oorzaak – gevolg van de volksverhuizingen. B. Dat Karel de Grote snel een goed geoefend leger op de been kon brengen was een oorzaak – gevolg van het ontstaan van het leenstelsel. C. Het wegvallen van veel handel was een oorzaak – gevolg van het verval van de steden.
Slide 13 - Open vraag
5 Welke plicht heeft een heer naar een horige? (K1p)
Slide 14 - Open vraag
Gebruik bron 1. 7 Gaat het in de bron om een economische, een politieke of een religieuze verandering? Leg je antwoord uit. (T2p)
Slide 15 - Open vraag
8 Wat is het verschil tussen het hofstelsel en het leenstelsel? (T2p)
Slide 16 - Open vraag
11 De middeleeuwse samenleving was verdeeld in standen. Noem de standen met bijbehorende de taken. Doe het zo: De eerste stand…heeft als taak:…de tweede stand…heeft als taak…enz. (R3p)
Slide 17 - Open vraag
12 Wat zijn 2 overeenkomsten tussen het christendom en de islam? Selecteer de juiste zinnen. (K1p)
A
Aanhangers van het christendom en de islam geloven in één god.
B
Mohammed komt voor in de heilige boeken van het christendom en de islam.
C
Christenen en moslims mogen hun god niet afbeelden.
D
Het christendom en de islam namen verhalen over van het jodendom.
Slide 18 - Quizvraag
13 Vanwege welke beroemde gebeurtenis is het jaar 622 het begin geworden van de islamitische jaartelling? (K1p)