Les 2: over taal (b5.12/ k 5.12)

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel



timer
0:30
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel



timer
0:30

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Als het goed is heb je deze in je ebook (leermiddelen Nederlands) gemaakt, zo niet dan leg je de opdrachten in je schrift open op je tafel voor controle.

over taal
b: 23 & 24
k: 23 & 24
timer
3:00
BK

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen 
- Ik begrijp de betekenis van verschillende schooltaalwoorden en van moeilijke woorden.

basis
- Ik weet wat een samenstelling is.
- Ik kan woorden opdelen in soorten
- Ik weet hoe ik erachter kom middels een woordenboek of een woord een de- of het-woord is.  

kader: 
- Ik weet hoe ik erachter kom middels een woordenboek of een woord een de- of het-woord is.  
- Ik weet wat beeldtaal is. 
B: blok 5, §5.11, blz 200
K: blok 5, §5.11, blz 233

Slide 4 - Tekstslide

 Basis 

1. Uitleg 

2. ZW aan de opdrachten of studygo

3.  ZW aan de opdrachten of studygo
Kader

1. studygo; woorden blok 5 oefenen.

2. Uitleg 

3. ZW aan de opdrachten of studygo


Slide 5 - Tekstslide

samenstelling 
Sommige woorden kun je aan elkaar plakken. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken: laptoptas. Zo'n woord heet een samenstelling.

Als je wilt weten wat de betekenis van een samenstelling is, kijk je naar het laatste deel van het woord.

Voorbeeld:
bosvrucht: een vrucht die in het bos groeit
laptoptas: een tas gemaakt voor een laptop

kader: studygo
Uitleg basis

Slide 6 - Tekstslide

Even oefenen
Hieronder staan 2 rijen met woorden. Maak 4 nieuwe woorden door een woord uit rij 1 en een woord uit rij 2 te pakken. Gebruik elk woord maar 1x
1
2
web 
pad
werk  
inkt
fiets 
winkel 
printer  
stuk

Slide 7 - Tekstslide

Indelen in soorten
Veel woorden kun je in groepjes  bij elkaar zetten. 

Voorbeeld:
Amsterdam en Londen = hoofdsteden
broek en trui = kledingstukken

Slide 8 - Tekstslide

Welke hoort er niet bij? En leg uit
1. muts, pet, sjaal, hoed 
2. aardappel, banaan, appel, peer 
3. vis, hond, kikker, eend
4. perron, stoplicht, zebrapad, stoep


Slide 9 - Tekstslide

de-woorden en het-woorden
In een woordenboek kun je opzoeken of het lidwoord bij een zelfstandig naamwoord de of het is. Er zijn geen regels voor, je moet dus onthouden of er de of het voor komt. 






Uitleg basis + kader
de-woorden
het-woorden
- Voor een de-woord zet je de, die of deze
- In het woordenboek staat bij de-woorden de letter m of v (van mannelijk of vrouwelijk) of er staat de bij, soms tussen haakjes. 
- Bij znw in het mv komt er altijd de voor te staan
- Voor een het-woord zet je het, dat of dit.
- Bij het-woorden staat de letter o (van onzijdig) of er staat het bij, soms tussen haakjes.
- Bij verkleinwoorden komt er altijd het voor te staan. 

Slide 10 - Tekstslide

zie hieronder 3 verschillende stukjes uit 3 
verschillende woordenboeken. 
Mug is een de-woord.

Slide 11 - Tekstslide

Beeldtaal
Een taal zonder woorden noem je beeldtaal.
Afbeeldingen gaan vaak samen met tekst. Maar met alleen een afbeelding kun je heel veel ‘zeggen’. 
Een plaatje dat een aanwijzing, verbod of inlichting geeft, noem je een pictogram. Pictogrammen zie je in het verkeer, in gebouwen en op de computer.
basis: zw opdracht  26, 28, 29; 
over taal
(blz. 200 tm 204)
Uitleg  kader

Slide 12 - Tekstslide

Aan het werk
B: blok 5, over taal, §5.12, opdracht 26, 28, 29
K: blok 5, over taal, §5.12, opdracht 25, 26, 27

klaar? woorden oefen op studygo of lezen in je leesboek
niet klaar? dan is dit je huiswerk

Slide 13 - Tekstslide

Afsluiting
Wat blijf je het meeste bij van deze les?
Hoe serieus heb je gewerkt?

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
B: blok 5, over taal, §5.12, opdracht 26, 28, 29
K: blok 5, over taal, §5.12, opdracht 25, 26, 27

Slide 15 - Tekstslide