Voegwoorden en betr. vnw VWO 3 A3A G3B

Lesprogramma
  • Stil lezen
  • Lesdoel
  • Uitleg voegwoorden + betrekkelijk voornaamwoord
  • Zelf aan de slag
  • Voor de volgende les
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesprogramma
  • Stil lezen
  • Lesdoel
  • Uitleg voegwoorden + betrekkelijk voornaamwoord
  • Zelf aan de slag
  • Voor de volgende les

Slide 1 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Aan het eind van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze uit zinnen halen en benoemen.
  2. Weet je wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
  3. Kun je betrekkelijke voornaamwoorden in een zin herkennen.
  4. Weet je wat een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is en kun je deze herkennen in de zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
In het verleden heb je geleerd dat er enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.

Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm.
Samengestelde zinnen hebben 2 of meerdere persoonsvormen.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling
Op het moment dat je een samengestelde zin gaat maken, gebruik je verbindingswoorden om enkelvoudige zinnen aan elkaar te plakken. Bijv.
zin 1: Ik heb geen zin.
zin 2: Ik ga dat niet doen.

samengesteld: Ik heb geen zin, dus ik ga dat niet doen. 
'Dus' is in deze zin het verbindingswoord. 

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg voegwoorden
Verbindingswoorden noemen we binnen grammatica-woordbenoemen 'voegwoorden'.

Er zijn twee verschillende soorten voegwoorden:
1. nevenschikkende voegwoorden
2. onderschikkende voegwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg voegwoorden
Nevenschikkend betekent => gelijkwaardig. Een nevenschikkend voegwoord verbindt dus twee gelijkwaardige delen aan elkaar. 

Onderschikkend betekent => ondergeschikt/niet-gelijkwaardig. Een onderschikkend voegwoord verbindt dus twee niet-gelijkwaardige delen. 

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg voegwoorden
Er zijn 5 nevenschikkende voegwoorden:
want, of, dus, en, maar  (wodem)

Van de onderschikkende voegwoorden zijn er flink meer. Hieronder een paar voorbeelden:
echter, desondanks, hoewel, toch, als, desalniettemin, mits, omdat, terwijl, etc.

Wat je dus het best kunt doen is de 5 nevenschikkende voegwoorden uit je hoofd leren. Alle andere woorden die delen met elkaar verbinden, zijn dus onderschikkende voegwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Noem de vijf nevenschikkende voegwoorden.

Slide 9 - Open vraag

Benoem het voegwoord.

Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus houd ik mijn mond.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het voegwoord.

Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het voegwoord.

Ik twijfel eraan of het feest nog doorgaat.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem het voegwoord.

Ik ga naar huis, want ik moet nog huiswerk maken.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quizvraag

Dus
  • Nevenschikkend voegwoorden (verbindt 2 hoofdzinnen)
  • Bijwoord (geen verbindingswoord)

Slide 14 - Tekstslide

NS.VGW / BW?
Het wordt vast een leuke dag, dus maak je er niet druk om.
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 15 - Quizvraag

NS.VGW / BW?
Het sneeuwt vandaag en dus hoeven we niet naar school.
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 16 - Quizvraag

Toen
  • Onderschikkend voegwoord (begin van bijzin)
  • Bijwoord (geen verbindingswoord) 

Slide 17 - Tekstslide

OS.VGW / BW?
Mees was gevallen en toen bloedde hij.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer
  • Onderschikkend voegwoord (begin van bijzin; als, indien)
  • Bijwoord (begin van een vraag; welke tijd?

Slide 19 - Tekstslide

OS.VGW / BW?
Wanneer ik niet genoeg slaap, ben ik moe.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 20 - Quizvraag

OS.VGW / BW?
Wanneer stopt het met regenen?
A
Onderschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 21 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug  naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is. Het lijkt op een aanwijzend voornaamwoord, maar het verschil is, dat een aanw vnw altijd vooruit wijst en een betrekkelijk vnw altijd terug. 

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent. Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekennuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die 
antecedent: de man 

Slide 22 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die   --> verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen
  • Dat --> verwijst naar het-woorden   / naar onbepaalde woorden en overtreffende trappen
  • Wie -->  verwijst naar personen
  • Wat --> verwijst naar hele zinnen /  naar onbepaalde woorden en overtreffende trappen
(minder voorkomende betr. vnw:  welke of hetgeen)

De sollicitant die als eerste reageerde, was ook de beste.
Het boek dat ik lees, is erg spannend.
De rechters wie de vraag was voorgelegd, spraken zich duidelijk uit. 
Fenna wilde graag naar de speeltuin, wat haar moeder een uitstekend idee vond.
Het enige dat/wat ik wil, is een weekje vakantie.    

Slide 23 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent 
Sommige zinnen hebben een een betrekkelijk voornaamwoord waarbij het antecedent ingesloten zit. 

Voorbeeld: 
Wat je vertelt, is geweldig. 
Wat kun je uitsplitsen in datgene wat.  wat = het betr, vnw en datgene = het antecedent. 
Nu zit dat samen in het woord wat en is dat dus het betr vnw met ingesloten antecedent. 

Wie (dit) boek leest is gek. 
Wie kun je uitsplitsen in degene die. die = het betr vnw en degene = het antecedent. 
Nu zit dat samen in het woord wie en is dat dus betr vnw ingesloten antecedent. 

Slide 24 - Tekstslide

Betrekkelijk vnw 'wat'
Het betr vnw 'wat' gebruik je om te verwijzen naar: 
- de overtreffende trap: 
Het duurste wat ik ooit gekocht heb, was mijn brommer.  
- een onbepaald voornaamwoord: 
Ze zegt niets wat we nog niet wisten.
- een hele zin: 
Fenna wilde graag naar de speeltuin, wat haar moeder een uitstekend idee vond.

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (1)
De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
'De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 27 - Open vraag

Antwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.

Die = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
De boom = antecedent (die zegt iets over de boom)

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (2)
De burgermeester gaf een prijs aan het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Slide 29 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden.

Slide 30 - Open vraag

Antwoord
De burgermeester gaf een prijs aan het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Dat = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
het voetbalelftal = antecedent (dat zegt iets over het voetbalelftal )

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (3)
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 32 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 33 - Open vraag

Antwoord
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Wie = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar een woord dat eerder genoemd is)
de juffrouw= antecedent (zegt iets over wie)

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (4)
Ik heb tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 35 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
Ik had tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 36 - Open vraag

Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Dus...
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: diegene die/datgene wat.

Slide 37 - Tekstslide

voorbeeld 1 (betrekkelijk vnw. met ingesloten antecedent)

Slide 38 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Wie dit leest, is gek.

Slide 39 - Open vraag

Aanvulling antwoord
Wie dit boek leest is gek.

Wie is hier geen vragend voornaamwoord, maar wie is een betrekkelijk voornaamwoord.
Wie kun je vervangen door: 'Diegene die dit leest, is gek.'
antecedent is ingesloten - namelijk 'diegene die' want diegene verwijst naar 'die' (betrekkelijk voornaamwoord)

Zie het verschil met: Wie leest dit boek? 

Slide 40 - Tekstslide

voorbeeld 2 (betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent)
Wat je daar eet, is ongezond.


Slide 41 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Wat je daar eet, is ongezond.

Slide 42 - Open vraag

Aanvulling antwoord
Wat je daar eet, is ongezond.

wat= betrekkelijk voornaamwoord
wat kun je vervangen door: Datgene wat je eet, is ongezond.
antecedent is ingesloten - namelijk 'datgene' want datgene verwijst naar 'dat' (betrekkelijk voornaamwoord)

Slide 43 - Tekstslide

Lastige gevallen
  • Dat, dus, of, toen, wanneer
  • Voegwoord of andere woordsoorten 

Slide 44 - Tekstslide

Welke woordsoort hoort bij de wie?
Ik wist niet meer van wie ik de pen had geleend.
A
betr.vnw
B
vr.vnw
C
betr.vnw m.i.a.

Slide 45 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de wie?
De docent van wie ik een onvoldoende heb gekregen, is nu ontslagen.
A
vr.vnw
B
betr.vnw
C
betr.vnw m.i.a.

Slide 46 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de wie?
Wie deze vraag kan oplossen, begrijpt dit onderdeel.
A
vr.vnw
B
betr.vnw
C
betr.vnw m.i.a.

Slide 47 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de die?
De vrouw in die auto daar, is mijn tante.
A
aanw.vnw
B
betr.vnw

Slide 48 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de die?
De jongen die gevallen is, heeft zijn knie geschaafd.
A
betr.vnw
B
aanw.vnw

Slide 49 - Quizvraag

Dat
  • Onderschikkend voegwoord (begin bijzin, wijst niet terug)
  • Aanwijzend voornaamwoord (dat vervangbaar door dit)
  • Betrekkelijk voornaamwoord (wijst terug naar antecedent)

Slide 50 - Tekstslide

OS.VGW / AANW.VNW / BETR.VNW?
Het liedje dat ik laatst luisterde.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 51 - Quizvraag

OS.VGW / AANW.VNW / BETR.VNW?
De school vertelde de leerlingen dat ze volgende week vrij krijgen.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 52 - Quizvraag

Huiswerk morgen
Maak B11 + B12

Slide 53 - Tekstslide