gram woordsoorten: wie, die, dat H2 NN

NIEUW NEDERLANDS 
Hoofdstuk 2 grammatica woordsoorten
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NIEUW NEDERLANDS 
Hoofdstuk 2 grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les:
je kunt vaststellen tot welke woordsoorten 
wie, die en dat behoren.

Slide 2 - Tekstslide

wie - die - dat
  • wie: vragend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord of betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent;
  • die: aanwijzend vnw, betrekkelijk vnw of betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent;
  • dat: aanwijzend vnw, betrekkelijk vnw of onderschikkend voegwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

betrekkelijk vnw
  • die, dat, wie en wat 
  • wijst terug naar een woord dat eerder is genoemd:               het antecedent. 

De boom die daar staat, is 100 jaar oud. 
Het mooiste boek dat ik recent gelezen heb, is "Jij zegt het". 

Slide 7 - Tekstslide

betrekkelijk vnw
De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn: 
die en dat.

Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat, hetgeen en welk(e).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

MIA
De betrekkelijk voornaamwoorden wie en wat komen ook voor zonder antecedent. 
Ze zijn dan vervangbaar voor degene die of datgene wat.

In dat geval benoem je wie of wat als 
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (mia).

Slide 10 - Tekstslide

mia voorbeeld...

Wie dit leest, is gek (degene die). 
Wat daar staat, is vreemd (datgene wat).

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw.m.i.a.) 

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord mia 
Wie zoet is, krijgt lekkers.
Wat je van ver haalt, is goed.

Het bijzondere aan deze woorden is dat ze eigenlijk een antecedent én betrekkelijk voornaamwoord in één zijn. 

Met 'Wie'  bedoel je 'Degene die' , met 'Wat'  bedoel je 'Datgene wat'.


Slide 12 - Tekstslide

Voegwoorden
- nevenschikkende voegwoorden
- onderschikkende voegwoorden

Slide 13 - Tekstslide

voegwoorden
voegen betekent:
met elkaar verbinden
of
aan elkaar vastmaken.

Een voegwoord verbindt twee zinnen met elkaar.


Slide 14 - Tekstslide

voegwoorden
Een voegwoord zegt iets over:

de reden  - want
de keuze - of
de conclusie - dus
allebei   - en
de tegenstelling - maar

 

Slide 15 - Tekstslide

Nevenschikkende zinnen
want  = een reden

Slide 16 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
dus = een gevolg

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Volgende les:
Een onderschikkend voegwoord verbindt een bijzin met een hoofdzin. 

Voorbeelden van voegwoorden: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, omdat, tenzij, toen, etc.
Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkend = niet gelijkwaardig

Slide 19 - Tekstslide

die en dat
Bij die en dat probeer je eerst het woord te vervangen door deze of dit . Kan dit? --> aanwijzend voornaamwoord.

Die (1) jongen ken ik, maar de man die (2) naast hem zit, niet. Ik geloof dat (3) het rode autootje van hem is, dat (4) naast dat (5) schuurtje staat.

Slide 20 - Tekstslide

Die (1) jongen ken ik, maar de man die (2) naast hem zit, niet. Ik geloof dat (3) het rode autootje van hem is, dat (4) naast dat (5) schuurtje staat.
  1. die --> aanw.vnw, want die kun je vervangen door deze.
  2. die --> betr.vnw, want die verwijst terug naar het antecedent 'de man'.
  3. dat --> os.vgw, want staat aan het begin van de bijzin dat ... is.
  4. dat --> betr.vnw, want dat verwijst terug naar het antecedent 'het rode autootje'.
  5. dat --> aanw.vnw, want dat kun je vervangen door dit.

Slide 21 - Tekstslide

wie
  1. betr.vnw: als wie terugwijst naar een antecedent:
    De vriendin van wie ik dit kettinkje gekregen heb. 
  2. betr.vnw mia: als wie vervangbaar is door degene die:
    Wie dit leest, is gek. --> Degene die dit leest, is gek.
  3. vr.vnw: als wie aan het begin staat van een vraag of van een zin die gemaakt is van een vraag:
    Wie woont er in dat huis op de hoek van de straat?
    Jolien weet niet meer aan wie ze haar biologieboek gaf.

Slide 22 - Tekstslide

Tot welke woordsoort behoort 'die'?
De beslissing 'die' het bestuur moet nemen, is bijzonder lastig.
A
betr.vnw
B
aanw.vnw
C
vr.vnw
D
os.vgw

Slide 23 - Quizvraag

Tot welke woordsoort behoort 'dat'?
Ik heb verteld 'dat' ik volgende week op vakantie ga.
A
betr.vnw
B
aanw.vnw
C
vr.vnw
D
os.vgw

Slide 24 - Quizvraag

Tot welke woordsoort behoort 'dat'?
Het mooiste boek 'dat' ik heb gelezen, is nu verfilmd.
A
betr.vnw
B
aanw.vnw
C
vr.vnw
D
os.vgw

Slide 25 - Quizvraag

Tot welke woordsoort behoort 'wie'?
'Wie' zich als eerste zou moeten melden, moeten jullie zelf maar uitzoeken.
A
betr.vnw
B
aanw.vnw
C
vr.vnw
D
os.vgw

Slide 26 - Quizvraag

Ik weet waar de woordsoorten wie-die-dat
tot behoren.

Slide 27 - Open vraag

Opdracht 1 van blz. 65 in quizvorm.

Slide 28 - Tekstslide

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

'Wie' hebben meer over voor geld, mannen of vrouwen? Mannen!
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 29 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Men zegt 'dat' het menthaangas dat koeien uitstoten, een milieuprobleem vormt.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 30 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Men zegt dat het menthaangas 'dat' koeien uitstoten, een milieuprobleem vormt.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 31 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Wist je 'dat' patat ongezond is?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 32 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Het bevat de stof solanine en 'die' is giftig.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 33 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Bij 'dat' vuurwerk stonden veel Hagenaars, die genoten van de show.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 34 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Bij dat vuurwerk stonden veel Hagenaars, 'die' genoten van de show.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 35 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

'Wie' denkt dat de wereld zonder mannen beter af is, heeft het mis. Dat is zeker.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 36 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Wie denkt 'dat' de wereld zonder mannen beter af is, heeft het mis. Dat is zeker.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 37 - Quizvraag

benoem het woord tussen aanhalingstekens:

Wie denkt dat de wereld zonder mannen beter af is, heeft het mis. 'Dat' is zeker.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
C
vragend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 38 - Quizvraag