Quiz vragen injecteren / diabetes

Quiz vragen injecteren / diabetes
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Quiz vragen injecteren / diabetes

Slide 1 - Tekstslide

Even opfrissen
Noem de regel van 5

Slide 2 - Open vraag

Medicijnen die per injectie worden toegediend noemen we ....... toediening.
A
Enteraal
B
Parenteraal

Slide 3 - Quizvraag

Waar prik je met IM injecteren?
A
ader
B
bot
C
huid
D
spier

Slide 4 - Quizvraag

sub cutaan injecteren doe je in
A
bovenhuids bindweefsel
B
onderhuids bindweefsel
C
dermis
D
lederhuid

Slide 5 - Quizvraag

Gevaar van IM injecteren in de bil is
A
Veel meer pijn
B
meer kans op bloedingen
C
evenwichtsproblemen na het prikken
D
Kans op aanprikken nervus ischiadicus

Slide 6 - Quizvraag

Waar injecteer je de insuline
A
In de spier
B
Onderhuids bindweefsel
C
Intracutaan
D
Intraveneus

Slide 7 - Quizvraag

Insuline injecteren is een loodrechte techniek.
A
onjuist
B
juist

Slide 8 - Quizvraag

Bij subcutaan injecteren, dan injecteer je ...
A
In de spier
B
in de opperhuid
C
in de lederhuid
D
in het onderhuidsweefsel

Slide 9 - Quizvraag

Op welke plek mogen we NIET intramusculair injecteren?
A
In de arm
B
In de bil
C
In het bovenbeen
D
In de buik

Slide 10 - Quizvraag

Bij een verkeerde techniek van SC-injecteren kan een verlamming in de ledematen optreden!
A
Niet waar
B
Waar

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel ml mag je in 1 keer subcutaan injecteren?
A
0-0,5 ml
B
0-1,0 ml
C
0-1,5 ml
D
0-2,0 ml

Slide 12 - Quizvraag

Bij welke wijze moet je 45 graden injecteren?
A
intramusculair
B
subcutaan
C
intraveneuze
D
insuline injecteren

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer moet je de huid desinfecteren?
A
altijd
B
alleen bij verminderde weerstand
C
alleen na het injecteren
D
nooit

Slide 14 - Quizvraag

wat zijn (entrale)medicatie
A
Medicijnen die via de maag en darmen gegeven worden
B
Medicijnen die niet via de maag en darmen gegeven worden
C
medicijnen die via het infuus worden gegeven
D
medicijnen die eerst moeten worden opgelost

Slide 15 - Quizvraag

Een verpleegkundige is zelfstandig bevoegd volgens de wet B.I.G.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Wet BIG
A
Is bedoeld om kwaliteit van verpleeghuizen te bewaken
B
Beschermt cliënten tegen ondeskundigheid
C
Wordt niet in alle Gemeenten erkend
D
Alle antwoorden zijn onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Insuline is een hormoon wat wordt aangemaakt in de...
A
Nieren
B
Maag
C
Bloedvaten
D
Alvleesklier

Slide 18 - Quizvraag

Is moeder strafbaar voor de wet BIG?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Welke controle van de medicatie is niet nodig?
A
persoon
B
dosering
C
toedieningsvorm
D
uiterlijk

Slide 20 - Quizvraag

Iemand met diabetes
A
mag geen suiker eten
B
moet heel veel sporten
C
moet regelmatig eten
D
moet weinig eten

Slide 21 - Quizvraag

Medicatie die de oorzaak van een ziekte aanpakken hebben een
A
Profylactische werking
B
Causale werking
C
placebo werking
D
symptomatische werking

Slide 22 - Quizvraag

De alvleesklier maakt de hormonen insuline en glucagon aan. Deze hormonen regelen de:
A
hoeveelheid gal.
B
bloedsuikerspiegel.
C
dikte van de klieren.
D
productie van maagsap.

Slide 23 - Quizvraag

BIJ IEMAND MET DIABETES DIE EEN HYPO HEEFT
A
IS DE BLOEDSUIKER TE HOOG
B
IS DE BLOEDSUIKER TE LAAG

Slide 24 - Quizvraag

Insuline is een hormoon
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Bij hyperglycemie van de diabetes client
A
geef je suiker
B
geef je insuline
C
bel je 112
D
leg je de client in een stabiele zijligging

Slide 26 - Quizvraag

Volgens de wet-BIG heeft een
……………….
een zelfstandige bevoegdheid.
A
Arts
B
Tandarts
C
Verloskundige
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 27 - Quizvraag

De wet BIG sluit het overdragen van een opdracht uit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de oorzaak van diabetes?
A
Niet genoeg suiker
B
Insuline wordt niet afgebroken
C
Insuline wordt niet aangemaakt
D
Te veel suiker

Slide 29 - Quizvraag

Van veel snoepen krijg je diabetes
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

medicatie die over is
A
mag weggegooid bij het GFT
B
mag terug naar de apotheek
C
beide bovenstaande
D
geen van bovenstaande

Slide 31 - Quizvraag

Wat voor soort handeling is het katheteriseren van een vrouw in het kader van de wet BIG?
A
verpleegtechnische handeling
B
voorbehouden handeling
C
risicovolle handeling
D
overige handeling

Slide 32 - Quizvraag

Fouten in toediening van medicatie moet altijd worden gemeld.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Dubbele controle van medicatie ervoor om
A
de familie gerust te stellen
B
de zorgvrager te controleren op juist medicatiegebruik
C
de veiligheid van de zorgvrager te waarborgen

Slide 34 - Quizvraag

Werking van medicatie bij ouderen is anders door....
A
Ouderen hebben meer vetweefsel ( slecht doorbloede organen ) => geneesmiddelen langzamer werken
B
Verminderde werking van de nieren waardoor medicatie sneller het lichaam uit is
C
Toename lichaamsvocht waardoor geneesmiddelen die goed oplossen in water sterker werken
D
Hersenen worden minder gevoelig voor werking van bepaalde medicijnen => meer bijwerkingen

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn de behandelingen van diabetes mellitus?
A
Alleen insuline
B
Tabletten en insuline
C
voedingsadvies, tabletten en insuline
D
voedingsadvies en tabletten

Slide 36 - Quizvraag

Wat is cumulatie bij medicatie?
A
Je hebt meer nodig voor het zelfde effect
B
Ophoping van de medicatie
C
Je kan niet meer zonder het medicijn
D
je krijgt last van een vreemde werking

Slide 37 - Quizvraag

Wat zijn oorzaken van medicatiefouten?
A
Geen duidelijke toedieningslijst
B
Geen duidelijke instructie of kennis van bijsluiter
C
Zelf maken van een medicijnlijstje
D
Alle bovengenoemde

Slide 38 - Quizvraag

EEN MEDICATIEFOUT..
A
is menselijk
B
kan echt niet

Slide 39 - Quizvraag

Bij welke van onderstaande antwoorden spreken we van ouderdomsdiabetes?
A
Diabetes type 1
B
Diabetes type 2

Slide 40 - Quizvraag

Waar wordt glucose opgeslagen wanneer je dit tijdelijk niet nodig hebt?
A
alvleesklier
B
lever
C
alvleesklier en lever
D
vet

Slide 41 - Quizvraag

Wanneer maakt de alvleesklier helemaal geen insuline meer aan
A
diabetes type 1
B
diabetes type 2
C
bij beiden
D
bij geen van deze antwoorden

Slide 42 - Quizvraag

Gaan de volgende krantenkoppen over diabetes type 1 of type 2?

Diabetes type 1
Diabetes type 2
Nieuwe uitvinding voor kinderen met diabetes: bloedsuiker meten zonder prikken.
Kwartier bewegen per dag verlaagt risico op diabetes.
Meer mensen met diabetes door stijging van de gemiddelde leeftijd. 
Paar kilo afvallen zorgt al voor lager risico op diabetes.

Slide 43 - Sleepvraag

Som 1
Meneer Smid (60 kg) krijgt éénmaal daags 0,05 mg/kg Dormicum® voorgeschreven. Er zijn ampullen Dormicum® van 5 ml met een concentratie van 1 mg/ml.
Hoeveel dormicum krijgt meneer per dag? 
Aan hoeveel ampullen heb je genoeg?

Slide 44 - Tekstslide

Som 2
Meneer Bax krijgt eenmaal daags 60 mg prednisolon intraveneus.
In voorraad zijn ampullen prednisolon 12,5 mg/ml, 25 mg = 2 ml.
Hoeveel milliliter prednisolon geef je aan meneer Bax?


Slide 45 - Tekstslide

Som 3
Rachid krijgt 300 mg aminofylline intraveneus voorgeschreven.
De concentratie van de ampul is 240 mg per 10 ml.
Hoeveel milliliter wordt er in totaal toegediend?

Slide 46 - Tekstslide

Som 4
Een ampul heparine bevat 5000 IE/ml.
Meneer Kramer heeft 24.000 IE nodig.
Meneer Kramer krijgt in totaal 4,8 ml voorgeschreven.
Klopt dat?

Slide 47 - Tekstslide

Som 5
Mevrouw Poelman spuit zelf haar insuline. Zij heeft zichzelf 0,4 ml insuline toegediend.
Een flacon insuline bevat 100 IE per ml.
Hoeveel IE heeft mevrouw zichzelf toegediend?
clear

Slide 48 - Tekstslide

Som 6
Dhr Jansen moet 2 gram kefzol toegediend krijgen.
Je hebt een ampul van 500 mgr. kefzol/ 4 ml
Hoeveel ampullen heb je nodig? en hoeveel ml in totaal geef je dhr. in het infuus.

Slide 49 - Tekstslide

Som 7
Mw. Pietersen heeft heftige pijn en krijg morfine.
Je hebt een ampul van 10 mgr/ ml. Je mag mw. 
7.5 mgr. morfine s.c. geven.

Hoeveel cc morfine geef jij mw. 

Slide 50 - Tekstslide

som 8 
Mw. M heeft pijn. Ze mag van de arts 12.5 mgr. pethidine s.c. krijgen. 4 x daags
Om de hoeveel tijd geef jij mw. M een sc. injectie?
Je hebt 5 ml ampullen van 2.5 mgr./ ml
Hoeveel ampullen moet je aanvragen bij de apotheek?



Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

Antwoorden
som 1        0.05mgr.x 60 kg= 3 mgr.     1 ampul nodig
som 2       60/12.5 mgr= 4.8 ml
som 3       300/24= 12.5 ml
som 4        ja: 24000/5000= 24/5= 4.8 ml
som 5        1 ml= 100EH    0.1ml = 100/10=10 0.4x10= 40EH
som 6         4 ampullen 2000/500=4    4x4ml=16 ml
som 7         10 mgr/ ml  7.5/10= 0.75 ml
som 8        om de 6 uur. 12.5x4= 50 mgr. nodig 1 amp=2.5x5=12.5 mgr. 
                     50/12.5=4 ampullen



Slide 53 - Tekstslide