Stijlfiguren

Taalmiddelen/Taaltructjes
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalmiddelen/Taaltructjes

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

VERSCHILLENDE TAALMIDDELEN

HERKENNEN EN BEGRIJPEN



- letterlijk of figuurlijk

- overdrijving (hyperbool)

- understatement

- grapje

Slide 2 - Tekstslide

Understatement
Je gebruikt mooie woorden om iets minder erg te maken. 

Je bent een paar pondjes aangekomen.
Verschil met eufemisme: spottend

Slide 3 - Tekstslide

Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 4 - Tekstslide

Figuurlijk
Figuurlijk taalgebruik: er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat

Uitdrukkingen:  spreekwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Taalgrapje


De uitspraak is bedoeld als een grapje.


- Mensen die gestoord willen worden, zijn het meestal al.
- Hij praat zoveel. Hij kletst me mijn oren van mijn hoofd.

Slide 6 - Tekstslide

De prinses had een gigantische villa in Griekenland. Sarah vindt het belachelijk en zegt: Die prinses had een hutje in Griekenland. Zij gebruikt.
A
letterlijke bedoelde tekst
B
Een grapje
C
Een overdrijving
D
Een understatement.

Slide 7 - Quizvraag


helemaal gehad
A
overdrijving (hyperbool)
B
understatement
C
grapje

Slide 8 - Quizvraag

Kies uit: overdrijving, understatement, letterlijk of een taalgrapje

De chirurg naait hem een oor aan.
A
understatement
B
figuurlijk
C
overdrijving
D
taalgrapje

Slide 9 - Quizvraag

Jan is langer dan de rest van de familie. Schrijf een zin over Jan op 2 manieren: 1) Gebruik overdrijving 2) Gebruik understatement.

Slide 10 - Open vraag

Jan woont in het centrum van Amsterdam. In welke zin wordt dit ook gezegd dmv figuurlijk taalgebruik?
A
Jan woont ver van het centrum van Amsterdam.
B
Jan woont wel heel erg centraal in Amsterdam.
C
Jan woont in het hart van Amsterdam.

Slide 11 - Quizvraag