TLH3.2 Berekenen van de winst deel 1

TL:H3.2 Berekenen van de winst
KB: H3.2 deel 2 + H3.3 
BB: H3.2 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

TL:H3.2 Berekenen van de winst
KB: H3.2 deel 2 + H3.3 
BB: H3.2 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt 2 soorten winst berekenen en je kent de begrippen die je nodig hebt om dit te kunnen doen.

Slide 2 - Tekstslide

Voordat je de winst kunt leren uitrekenen, moet je een aantal begrippen kennen. (vul het schema in) 
  • Afzet: Het aantal producten dat je verkoopt.
  • Omzet: Het geld dat je hebt gekregen voor alle producten die je in een bepaalde tijd verkoopt.
  • Inkoopwaarde: Alle inkoopkosten van de producten die je hebt verkocht.
  • Brutowinst: De omzet min de inkoopwaarde. Dit is de winst waarmee je alle bedrijfskosten nog moet betalen. Dus dit is niet je werkelijke winst.
  • Bedrijfskosten: De kosten die een bedrijf moet betalen om te kunnen opereren. Voorbeelden zijn huur van het pand, loonkosten en elektriciteit.
  • Nettowinst: De echte daadwerkelijke winst, het geld dat de eigenaar overhoudt om uit te geven aan dure auto’s en vakanties.

Slide 3 - Tekstslide

De winst uitrekenen
  • Voordat je de winst kunt uitrekenen, moet je eerst een aantal dingen weten.
  • Je moet weten hoeveel euro je hebt gekregen voor de producten die je hebt verkocht (dit heet omzet).
  • Je moet weten voor hoeveel euro je de producten hebt ingekocht (dit is de inkoopwaarde).
  • Je moet weten hoeveel geld je hebt uitgegeven om de producten te verkopen (dit zijn de bedrijfskosten).
  • Deze vier dingen moet je vaak nog uitrekenen.

Slide 4 - Tekstslide

De winst uitrekenen
Hoe berekenen we de winst:
Formules:
  • Omzet: Afzet × verkoopprijs (de prijs zonder btw) 
  • Inkoopwaarde: Afzet × inkoopprijs
  • Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
  • Bedrijfskosten: Alle kosten die niet bij de inkoop horen, bij elkaar optellen
  • Nettowinst (de echte winst): Brutowinst – bedrijfskosten
  • Vul het schema verder in 

Slide 5 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 6 - Open vraag

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten - inkoopprijs

Slide 7 - Quizvraag

De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?
Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde

Slide 8 - Open vraag

Uitwerking voorbeeldvraag
De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?
Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
25.000 - 12.347=€12.653,00

Slide 9 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5.000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de omzet.
Formule: Afzet x verkoopprijs.

Slide 10 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten.
Formule: Afzet x verkoopprijs.
Bereken de omzet:
  • 5.000 x €3,50= €17.500

Slide 11 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de brutowinst.
Formule: omzet – inkoopwaarde

Slide 12 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de brutowinst:
Formule brutowinst: omzet – inkoopwaarde
  • Omzet: €17.500         inkoopwaarde: ?
  • Formule Inkoopwaarde: Afzet x inkoopprijs
  • €1,50 x 5000= €7.500 inkoopwaarde
  • €17.500 - €7.500= €10.000

 

Slide 13 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de nettowinst.
Formule: Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 14 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de brutowinst:
Formule brutowinst: Brutowinst - bedrijfskosten
  • Brutowinst: €10.000      Bedrijfskosten? 
  • Formule bedrijfskosten: Alle kosten behalve inkoopkosten bij elkaar optellen. 
  • €10.000 + €3.000= €13.000
  • €10.000 -  €13.000= -€3.000

 

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt 2 soorten winst berekenen en je kent de begrippen die je nodig hebt om dit te kunnen doen.

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werken
TL: Maak opgave vraag 2, 3 van h3.2
KB: Maak opgave 8 t/m 9 van H3.2 + opgave 5 t/m 6 van rekenen H3 (blz.96 / 97) 
BB: Maak opgave 2, 3, 6, 7b, 8 en 10 van H3.2 


Slide 17 - Tekstslide