Les DO donderdag 11 februari 2021

Stevigheid en beweging

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Stevigheid en beweging

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Je krijgt alle leerdoelen te zien van dit hoofdstuk. 
- Bij ieder leerdoel krijg je een aantal vragen om te testen of je het leerdoel beheerst of nog niet. 
- Heb je vragen? Stel ze! 



Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen thema 5: Stevigheid en beweging
Welke leerdoelen gaan we deze les 'toetsen'? 
  1. Je kunt in een afbeelding van het skelet de botten herkennen en benoemen.
  2. Je moet de functies van het skelet kunnen benoemen. 
  3. Je kunt de relatie tussen de vorm en functie van botten beschrijven.
  4. Je kunt beschrijven hoe de samenstelling van botten tijdens het leven verandert.
  5. Je moet 4 beenverbindingen kunnen benoemen en kunnen aangeven of er beweging mogelijk is. 
  6. Je moet de bouw van een gewricht kunnen beschrijven en 3 typen gewrichten van elkaar kunnen onderscheiden. 
  7. Je kunt de werking van spieren beschrijven.
  8. Je kent het belang van een goede lichaamshouding.
  9. Kun je van een aantal sportblessures beschrijven wat er aan de hand is. 
  10. Je kent de namen van de botten in de schedel. 
  11. Je weet wat fontanellen zijn en welke functie ze hebben. 
  12. Je kunt op een afbeelding been- en kraakbeenweefsel van elkaar onderscheiden.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel 1: Je kunt in een afbeelding van het skelet de botten herkennen en benoemen.
Checklist 
Je kunt de beenderen benoemen van: 
  • De schedel
  • De romp
  • De ledematen (armen en benen)

Slide 4 - Tekstslide

In de afbeelding zie je een röntgenfoto.

Welk bot is met nummer 6 aangegeven?
A
Opperarmbeen
B
Ellepijp
C
Spaakbeen
D
Vingerkootjes

Slide 5 - Quizvraag

Er is een foto van Dominique haar arm gemaakt.

Sleep naar de botten die je ziet op de röntgenfoto:
Extra hulpje, het skelet
Spaakbeen
Opperarmbeen
Ellepijp



middenhands
beentjes



handwortel
beentjes
vingerkootjes

Slide 6 - Sleepvraag

In de afbeelding zie je een schematische tekening van het
skelet van de mens. Een aantal botten is genummerd.

Wat is aangegeven met nummer 18?

A
Halswervels
B
Borstwervels
C
Heiligbeen
D
Lendewervels

Slide 7 - Quizvraag

Leerdoel 2: Je moet de functies van het skelet kunnen benoemen. 
Checklist 
Je moet kunnen benoemen dat de functies van het skelet zijn:
- Vorm 
- Stevigheid 
- Bescherming 
- Beweging 

Slide 8 - Tekstslide

Welke functies heeft ons skelet?
A
Vormgeven, bescherming en stevigheid
B
Vormgeven, stevigheid en beweging
C
Beweging, vormgeven, stevigheid en bescherming

Slide 9 - Quizvraag

Leerdoel 3: Je kunt de relatie tussen de vorm en functie van botten beschrijven.
Checklist 
Je weet dat:
  • Het skelet vorm geeft aan het lichaam
  • De vorm van het skelet van een dier heeft te maken met de voortbeweging van het dier. 

Slide 10 - Tekstslide

In de afbeelding zie je een rafelvis.

Heeft deze vis een gestroomlijnd lichaam?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Vorm waarbij een dier tijdens het voortbewegen zo min mogelijk wordt tegengehouden door water of lucht.
Landzoogdier dat alleen op de toppen van de tenen loopt; de teen is bedekt met een hoef.
Landzoogdier dat op de hele voet loopt.
Landzoogdier dat alleen op de tenen loopt.
Teenganger
Stroomlijn
Topganger
Zoolganger

Slide 12 - Sleepvraag

Bij welk van deze drie groepen hoort een zebra?
A
Zoolgangers
B
Teengangers
C
Topgangers

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoel 4: Je kunt beschrijven dat de samenstelling van botten tijdens het leven verandert.
Checklist
Je weet dat: 
  • Tijdens het leven de hoeveelheid lijmstof in botweefsel afneemt en de hoeveelheid kalk toeneemt. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is harder: kraakbeen of been?
A
Kraakbeen
B
Been

Slide 15 - Quizvraag

Bestaan de beenderen van een pasgeboren baby voornamelijk uit beenweefsel of voornamelijk uit kraakbeenweefsel?
A
Voornamelijk uit beenweefsel
B
Voornamelijk uit kraakbeenweefsel

Slide 16 - Quizvraag

veel lijmstof 
weinig lijmstof
weinig kalkzouten
veel kalkzouten

Slide 17 - Sleepvraag

Leerdoel 5: Je moet 4 beenverbindingen kunnen benoemen en kunnen aangeven of er beweging mogelijk is. 
Checklist
4 beenverbindingen zijn:
  • Naadverbinding = Geen beweging 
  • Vergroeid = Geen beweging 
  • Kraakbeen =  Wel beweging 
  • Gewrichten= Wel beweging 

Slide 18 - Tekstslide

Welke beenverbindingen is 1?
A
Vergroeid
B
Naadverbinding
C
Kraakbeenverbinding
D
Gewricht

Slide 19 - Quizvraag

Welke beenverbindingen zijn beweeglijk? Kies er 2.
A
Naadverbinding
B
Kraakbeenverbinding
C
Gewricht
D
Vergroeiing

Slide 20 - Quizvraag

Leerdoel 6: Je moet de bouw van een gewricht kunnen beschrijven en 3 typen gewrichten van elkaar kunnen onderscheiden. 
Checklist
Je weet dat:
  • Hoe een gewricht is opgebouwd. 
  • Kogelgewricht 
  • Scharniergewricht 
  • Rolgewricht 

Slide 21 - Tekstslide

Er zijn verschillende typen gewrichten. Bekijk de afbeelding. Wat klopt?
A
1 = scharniergewricht, 2 = rolgewricht
B
1 = kogelgewricht, 2 = rolgewricht
C
1 = scharniergewricht, 2 = kogelgewricht
D
1 = kogelgewricht, 2 = scharniergewricht

Slide 22 - Quizvraag

Leerdoel 7: Je kunt de werking van spieren beschrijven
Checklist
Je weet dat:
  • Een spier met pezen vastzit aan beenderen. 
  • Een spier zich kan samentrekken.
  • Antagonisten: spieren zijn waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft.

Slide 23 - Tekstslide

Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.

.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren 2: spieren
B
1: pezen 2: pezen
C
1: pezen 2: spieren
D
1: spieren 2: pezen

Slide 24 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de lengte en omvang van een spier die zich samentrekt?
A
Een spier die samentrekt, wordt korter en dunner
B
Een spier die samentrekt, wordt korter en dikker
C
Een spier die samentrekt, wordt langer en dunner
D
Een spier die samentrekt, wordt langer en dikker

Slide 25 - Quizvraag


In de afbeelding zijn de beenderen en spieren in een bovenarm schematisch getekend. De arm wordt verder gebogen.

Welke spier is of welke spieren zijn dan samengetrokken?
A
Alleen de armbuigspier
B
Alleen de armstrekspier
C
De armbuigspier en de armstrekspier zijn beide samengetrokken
D
De armbuigspier en de armstrekspier zijn geen van beide samengetrokken

Slide 26 - Quizvraag

Leerdoel 8: Je kent het belang van een goede lichaamshouding.
Checklist
Je weet dat:
  • Een goede houding belangrijk is. 
  • Je weet wat een goede houding is. 

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de beste manier om je peuter op te tillen?
A
tekening 1
B
tekening 2
C
tekening 3

Slide 28 - Quizvraag

Leerdoel 9: Kun je van een aantal sportblessures beschrijven wat er aan de hand is. 
Checklist
Je weet dat:
  • Welke verschillende sportblessures er zijn. 
  • Je kent de kenmerken van deze verschillende blessures 

Slide 29 - Tekstslide

32. Tot welk type blessure horen blauwe plekken?
A
Kneuzing
B
Ontsteking
C
Spierscheuring
D
Verzwikking

Slide 30 - Quizvraag

Leerdoel 10: Je kent de namen van de botten in de schedel. 
Checklist
Je weet:
  • De namen van de botten in je schedel. 

Slide 31 - Tekstslide

Welke botten horen bij de schedel?
A
Alleen schedelbeenderen
B
Schedelbeenderen, bovenkaak, onderkaak
C
Alleen boven- en onderkaak

Slide 32 - Quizvraag

Leerdoel 11: Je weet wat fontanellen zijn en welke functie ze hebben. 
Checklist
Je weet:
  • Fontallen ruimtes zijn in de schedelbeenderen bij pasgeboren baby's 
  • Je weet dat fontanellen de geboorte makkelijker maken. 

Slide 33 - Tekstslide

fontanellen hebben als functie het ........... van de schedel van een baby.
A
verstevigen
B
flexibeler maken
C
beschermen
D
vormgeven

Slide 34 - Quizvraag

Leerdoel 12: Je kunt op een afbeelding been- en kraakbeenweefsel van elkaar onderscheiden.

Slide 35 - Tekstslide

Dit is..
A
beenweefsel
B
kraakbeenweefsel
C
spierweefsel
D
huidweefsel

Slide 36 - Quizvraag

Bedankt voor het meedoen! 
Heb je vragen? Stel ze in Teams! 

Slide 37 - Tekstslide