Les 1: btw-brutowinstmarge klas 1 - management LE3

LE3 - Bedrijfseconomie
Onderwerpen
  • BTW 
  • Inkopen
  • Verkopen
  • Af te dragen btw
  • Brutowinstmarge-methode
  • Brutowinstopslag-methode
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

LE3 - Bedrijfseconomie
Onderwerpen
  • BTW 
  • Inkopen
  • Verkopen
  • Af te dragen btw
  • Brutowinstmarge-methode
  • Brutowinstopslag-methode

Slide 1 - Tekstslide

BTW

Slide 2 - Woordweb

Wat betekent de afkorting BTW?
A
Belasting tegenvallende woning
B
Belasting toegevoegde waarde
C
Belasting tegenover waarde
D
Bepaling toegevoegde waarde

Slide 3 - Quizvraag

Welke BTW-tarieven zijn er in NL?
  • Hoog tarief
  • Laag tarief
  • Nul-tarief

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

2

Slide 6 - Video

Consument (klant) koopt goederen bij ondernemer (verkopen)


Consument betaalt btw  & ondernemer ontvangt btw (doorgeefluik)

Ondernemer betaalt btw aan fiscus (belastingdienst)

Fiscus ontvangt btw
Ondernemer koopt goederen bij leverancier (inkopen)

Ondernemer betaalt btw aan leverancier

Leverancier betaalt btw aan fiscus

Fiscus ontvangt btw 

Ondernemer krijgt btw terug van fiscus (te vorderen btw)

 

Slide 7 - Tekstslide

Consument koopt goederen bij ondernemer (verkopen)

Netto -verkoopprijs = 100%
                            BTW       = 9/21% +  Consumentenprijs = 109/121%

De consument betaalt  de consumentenprijs aan de ondernemer. Ondernemer mag btw niet houden en betaalt dit aan de fiscus.

Ondernemer koopt goederen bij leverancier (inkopen)

Netto -inkoopprijs = 100%
                   BTW                   =   9/21% +  Inkoopfactuurprijs =  109/121%

De ondernemer betaalt in eerste instantie de inkoopfactuurprijs (incl. btw) aan de leverancier, maar krijgt later de btw terug van de fiscus.

Slide 8 - Tekstslide

Oefenopdracht 'Inkopen'
Rekenvoorbeeld 'Ondernemer koopt goederen in bij leverancier':
1. Netto-inkoopprijs: €25
2. BTW: hoog tarief
3. Bereken de btw & inkoopfactuurprijs

Netto -inkoopprijs  =                 %         =     €
                            BTW   =                 %         =          ?    + 
 Inkoopfactuurprijs =                  %        =          ?

Slide 9 - Tekstslide

Oefenopdracht 'Verkopen'
Rekenvoorbeeld 'Consument koopt goederen in bij ondernemer':
1. Netto-verkoopprijs: €112
2. BTW: laag tarief
3. Bereken de btw & consumentenprijs

Netto -verkoopprijs  =            %         =     €
                            BTW   =            %          =          ?    + 
 Consumentenprijs =            %         =          ?

Slide 10 - Tekstslide

Oefenopdrachten
1. Netto inkoopprijs €256, btw laag: bereken de inkoopfactuurprijs
2. Inkoopfactuurprijs €17,50, btw hoog: bereken de netto inkoopprijs
3. Btw €2,75 en laag tarief: Bereken de inkoopfactuurprijs

4. Netto verkoopprijs €1.200, btw hoog: bereken de consumentenprijs
5.  Consumentenprijs €28,75, btw laag: bereken de netto verkoopprijs
6. Btw €22,50 en hoog tarief: Bereken de consumentenprijs

Slide 11 - Tekstslide

De consumentenprijs is altijd
exclusief BTW
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quizvraag

De consument betaalt uiteindelijk
de omzetbelasting
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

De prijs van een stofzuiger is €107,42 ,exclusief 21% btw. Hoeveel is de prijs inclusief btw?

Slide 15 - Open vraag

Een product kost € 1.295,50 inclusief 21% BTW. Bereken het BTW bedrag.

Slide 16 - Open vraag

Inkoopfactuurprijs €120, btw 9%. Bereken de netto inkoopprijs.
A
€109,20
B
€110,09
C
€130,80
D
€111

Slide 17 - Quizvraag

Bereken de netto inkoopprijs, als de inkoopfactuurprijs €242 is en de btw 21%
A
€200
B
€292,82
C
€221
D
€191,18

Slide 18 - Quizvraag

Af te dragen btw (ondernemer)
    Ontvangen btw uit verkopen
          Betaalde btw uit inkopen      - (min)
Af te dragen btw (aan de fiscus)
Voorbeeld:
1. Ondernemer heeft €2.500 aan btw ontvangen van de consument en hij heeft €1.750 btw betaald aan leveranciers. Bereken de af te dragen btw.
2. Ondernemer heeft €4.750 aan btw ontvangen van de consument en hij heeft €6.100 btw betaald aan leveranciers. Bereken de af te dragen btw.

Slide 19 - Tekstslide

Vragen?
Ga aan de slag met onderstaande opdrachten!
  1. Ondernemer heeft €7.500 btw betaald aan leveranciers. Hij heeft €8.200 btw ontvangen van de consument. Bereken de af te dragen btw.
  2. Ondernemer heeft €6.500 aan btw ontvangen van de consument en hij heeft €6.100 btw betaald aan leveranciers. Bereken de af te dragen btw.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Brutowinstmarge
                                                                                   %                         €
Netto-inkoopprijs (excl. btw)
80%
€25
Brutowinstmarge +
20%
Netto-verkoopprijs (excl. btw)
100%
btw  +
9%
Consumentenprijs (incl. btw)
109%

Slide 22 - Tekstslide

Oefenopdrachten
Bereken alle ontbrekende bedragen (afronden 2 decimalen):
  1. Netto-inkoopprijs €88, brutowinstmarge 15%, btw laag
  2. Netto-inkoopprijs €175, brutowinstmarge 10%, btw hoog
  3. Consumentenprijs €150, btw hoog, brutowinstmarge 45%
  4.  Brutowinstmarge 60%, brutowinstmarge €76, btw laag
  5. Btw hoog, btw €37,50, netto-inkoopprijs 95%

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Brutowinstopslag
                                                             %                    %                        €
Netto-inkoopprijs
100%
€25
Brutowinstopslag
20%
Nettoverkoopprijs
120%
=100%
btw (9/21%)
21%
Consumentenprijs
121%

Slide 25 - Tekstslide

Oefenopdrachten
Bereken alle ontbrekende bedragen (afronden 2 decimalen):
  1. Netto-inkoopprijs €125, opslag 40%, btw laag-tarief
  2. Netto-inkoopprijs €225, opslag 55%, btw hoog-tarief
  3. Consumentenprijs €550, btw hoog-tarief, opslag 22%
  4.  Opslag 25%, opslag €120, btw laag-tarief
  5. Btw hoog-tarief, btw €65,50, opslag 140%

Slide 26 - Tekstslide

Vragen?
Aan de slag met de oefenopdrachten!

Slide 27 - Tekstslide