Lezen H3 en H4: argumentatie

Lezen Hst. 3: 
Argumentatie (1)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen Hst. 3: 
Argumentatie (1)

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • 15 min. lezen
  • Theorie hoofdstuk 3: standpunt + argumenten
  • Oefenen
  • Theorie: argumentatieschema's
  • Aan het werk!

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Argumentatie (1)

Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les
  • Ik kan vertellen wat het standpunt en wat het argument in een korte tekst is. 
  • Ik kan het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument uitleggen. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het standpunt? En wat het argument?
  1. Je moet je warm aankleden vandaag, want de temperatuur
    komt niet boven nul. 
  2. Zwolle is een geweldige stad met veel horeca. Het is dus logisch dat er zoveel toeristen op afkomen.
  3. Die film over het Amazonegebied lijkt me echt wat voor jou. Jij bent immers dol op natuurfilms.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het standpunt? En wat het argument?
  1. Je moet je warm aankleden vandaag, want de temperatuur
    komt niet boven nul. 
  2. Zwolle is een geweldige stad met veel horeca. Het is dus logisch dat er zoveel toeristen op afkomen.
  3. Die film over het Amazonegebied lijkt me echt wat voor jou. Jij bent immers dol op natuurfilms.

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden

Standpunten en argumenten kun je vaak herkennen aan signaalwoorden


Ik vind ...  -  ik ben van mening ...  - daarom - kortom 


want - omdat - immers - dat blijkt uit 



Slide 8 - Tekstslide

Soorten argumenten (1)
  • Een feitelijk argument kun je controleren: het is waar of het is niet waar.
  • Zo'n argument heeft geen verdere ondersteuning nodig.

Voorbeelden:
Jullie zitten met 20 leerlingen in de klas. (X)
Het Fortes Lyceum staat in Gorinchem.

Slide 9 - Tekstslide

Soorten argumenten (2)
  • Een waarderend argument kun je niet controleren. 
  • Dit is wat iemand zelf ergens van vindt: een mening.

Voorbeeld:
Dinsdag is mijn lievelingsdag, want dan geef ik les aan H3c: de gezelligste klas van het Fortes.

Slide 10 - Tekstslide

Standpunt: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan.
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Reizen met het OV is veel rustiger.
Het OV is goedkoper dan de auto.

Slide 11 - Sleepvraag

Standpunt: 
Maastricht is een prima stad om een 
excursie voor CKV te organiseren. 
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken.
Maastricht heeft een gezellige binnenstad.

Slide 12 - Sleepvraag

Kortom:

  • Een feitelijk argument hoeft niet onderbouwd te worden.
  • Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

VB: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Ik kan het verschil tussen een enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie uitleggen.
  • Ik kan redeneringen onderbrengen in een blokjesschema.  

Slide 14 - Tekstslide

3 vormen van argumentatie
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie

Slide 15 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie onderbouw je je standpunt met meerdere argumenten. 

Slide 16 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 17 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 18 - Tekstslide

Even testen...

Slide 19 - Tekstslide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Fortes is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 21 - Quizvraag

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 22 - Quizvraag

Fortes is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 23 - Quizvraag

Lezen Hst. 4: 
Argumentatie (2)

Slide 24 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Ik kan het verschil tussen een enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie uitleggen.
  • Ik kan redeneringen onderbrengen in een blokjesschema.  

Slide 25 - Tekstslide

Hoofdstuk 4

Slide 26 - Tekstslide

tegenargument /
weerlegging

Slide 27 - Woordweb

Standpunt? Argumenten?
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen. Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter. Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand.

Slide 28 - Tekstslide

Let op de signaalwoorden
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen. Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter. Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand.

Slide 29 - Tekstslide

Dus...
Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).

Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (tegenargument).

Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 30 - Tekstslide