Thema 7, les 5 - directe rede


De juf vraagt: "Weet jij nog hoe je deze tekens noemt?"


1 / 32
volgende
Slide 1: Open vraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les


De juf vraagt: "Weet jij nog hoe je deze tekens noemt?"


Slide 1 - Open vraag

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken

Slide 2 - Sleepvraag

Wat valt je op!
Juf zegt dat we weer gaan oefenen met de directe rede en indirecte rede.

Juf zegt: 'We gaan weer oefenen met de
directe rede en indirecte rede.'

Slide 3 - Tekstslide

LESDOEL
Ik leer wat de directe rede is en hoe je die opschrijft:
met een dubbele punt en aanhalingstekens.

Slide 4 - Tekstslide

Welke zin staat in de directe rede?
A
De man vroeg of hij naar huis mocht gaan.
B
Sil zegt: "Ga je mee in het park spelen?"
C
Jelka vertelde dat ze geen bloemkool lustte.
D
Mischa fluisterde dat ze een snoepje wil.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg of hij me kon helpen.
B
Hij vroeg: "Kan ik u helpen?"

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin staat er in de DIRECTE rede?
A
Mijn vader zegt dat hij morgen thuiskomt.
B
Mijn moeder roept: 'Kom direct thuis!'
C
Het meisje vertelt mij dat ze morgen jarig is.
D
Simon vertelde mij dat hij gister ziek was.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Ik zei: 'Ik heb geen zin.'
B
Ik: "zei Ik heb geen zin.'
C
'Ik zei': Ik heb geen zin.

Slide 9 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Bah, zei ik, 'het is vies.'
B
'Bah,' zei ik het is vies.
C
'Bah,' zei ik, 'het is vies.'

Slide 10 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Het sneeuwt heel hard! 'zei de juf.'
B
'Het sneeuwt heel hard!' zei de juf.
C
'Het sneeuwt" heel hard! zei de juf.'

Slide 11 - Quizvraag

De juf zei: "Jullie hebben goed meegedaan.
Waar komen de laatste aanhalingstekens?
A
Deze zin is al goed
B
Voor de punt
C
Achter de punt

Slide 12 - Quizvraag

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin staan de aanhalingstekens op de goede plek?
A
'Goedemorgen buurman, zei' meneer De Vries.
B
'Goedemorgen' buurman, zei meneer De Vries.
C
'Goedemorgen buurman, zei meneer De Vries.'
D
'Goedemorgen buurman', zei meneer De Vries.

Slide 15 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Ik zei: 'Ik heb geen zin.'
B
Ik: "zei Ik heb geen zin.'
C
'Ik zei': Ik heb geen zin.

Slide 16 - Quizvraag

33. Ik welke zin staan de aanhalingsteken ('...') goed?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 17 - Quizvraag

Zet de 2 aanhalingstekens op de goede plek!
Mijn moeder        zegt:        Jij moet nu naar school.

Slide 18 - Sleepvraag

Ik ben de aanhalingstekens vergeten!
Schrijf de zin goed op!
De meester roept: We gaan beginnen!

Slide 19 - Open vraag

Ik ben de aanhalingstekens vergeten!
Schrijf de zin goed o0!
De meester roept: We gaan beginnen!

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de zin goed op!
Iza vraagt waar ga jij jet liefste naar toe?

Slide 21 - Open vraag

Lesdoel

Ik weet wat de directe en indirecte rede is en kan zinnen omzetten van directe naar indirecte rede en andersom.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide

'Is voetbal jouw favoriete hobby?' vraagt de juf aan mij.
Mama zegt dat we een cake gaan bakken.
Directe rede
Indirecte rede
'Ik heb geen zin om buiten te spelen', mompelde mijn buurjongen.
Premier Rutte zei dat we ons goed aan de Corona regels moeten houden.

Slide 25 - Sleepvraag

Juf doet het voor.
Zet deze zin in de directe rede.

Fieke zegt dat het schilderij af is.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de juiste directe rede bij de zin?
A
Hij zegt "Ik heb geen mening."
B
Hij zegt: "Ik heb geen mening."
C
Hij zegt: Ik heb geen mening.

Slide 27 - Quizvraag

Finn zegt dat hij op toneelles zit.

Slide 28 - Tekstslide

Zet de zin in de directe rede.
Karim vraagt of het bijna pauze is.

Slide 29 - Open vraag


Slide 30 - Open vraag

taal
thema 7 - les 6
blz. 52

Juf legt de opdrachten uit

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link