In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Naamwoordelijk gezegde (H4: gram)
Slide 1 - Tekstslide
Verdeel de zinnen in twee groepen:
Een groep waar het onderwerp iets doet
en een groep waar het onderwerp iets is.
Wat is het onderwerp?
Ik maak mijn huiswerk
Hij let goed op.
Ik ben gelukkig.
Zij vinden de opdracht moeilijk
Hij blijkt heel handig.
Onderwerp doet
Onderwerp is
Slide 2 - Sleepvraag
doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Slide 3 - Sleepvraag
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen
Slide 4 - Sleepvraag
Kies het juiste antwoord: Ik meldde mij aan.
A
NWG: PV + NWD
B
WWG: PV + ADPV
C
WWG: PV + ADPV
D
WWG: PV + VNW
Slide 5 - Quizvraag
Heeft de hoofdzin een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde? Hoewel de ouders uitdrukkelijk het gebruik van de iPad hebben verboden, lijkt het blauwe licht nu toch te schijnen op de slaapkamer.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 6 - Quizvraag
Het gebouw wordt afgebroken.
Wat is het wwg?
A
het gebouw
B
afgebroken
C
wordt afgebroken
D
wordt
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het wwg?
Jullie weten het wwg te vinden.
A
Jullie
B
weten
C
weten vinden
D
weten te vinden
Slide 8 - Quizvraag
Hoort de pv ook altijd bij het wwg?
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quizvraag
De wielrenner werd beloond. NWG of WWG?
A
NWG
B
WWG
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het wwg? Jullie kunnen het wwg vinden
A
Jullie
B
kunnen
C
vinden
D
kunnen vinden
Slide 11 - Quizvraag
In welke zin zie je geen naamwoordelijk gezegde, maar een werkwoordelijk gezegde?
A
Alle leerlingen zijn hyperactief.
B
De docent wordt er een beetje moe van.
C
De kinderen stuiteren door de klas.
D
De docent lijkt zelf ook een beetje druk te worden.
Slide 12 - Quizvraag
Lees de zin en ontdek wat er gezegd wordt. Is er sprake van een werkwoordelijk gezegde of van een naamwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
(het onderwerp doet iets)
naamwoordelijk gezegde
(het onderwerp is iets)
Vanaf 7 maanden begint een baby met brabbelen.
Het maakt dan reeksen van identieke of bijna identieke lettergrepen, zoals bababa of daba.
In de brabbelfase zijn kinderen volop aan het experimenteren met taal.
Het eerste woord is vaak mama.
Tussen anderhalf en twee jaar gaan kinderen twee woorden combineren zoals 'pop slapen'.
De hele taalontwikkeling is een ongekend knap proces.
Slide 13 - Sleepvraag
Hoe goed begrijp je het naamwoordelijk gezegde (ng) nu?