EVE Woordenschat Klas 2 Figuurlijk taalgebruik

Nederlands    
Figuurlijk taalgebruik          
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Nederlands    
Figuurlijk taalgebruik          

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van de les weet je wat figuurlijk taalgebruik is. 

- Aan het einde van de les weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik. 

Slide 2 - Tekstslide

Check-in
Hoe is jouw weerbericht?

Slide 3 - Poll

Figuurlijk

taalgebruik

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Welk voorbeeld van
letterlijk/figuurlijk werd
net genoemd?

Slide 6 - Woordweb


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'tegen de lamp lopen'



Wat betekent het nu?

Slide 7 - Tekstslide


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

'tegen de lamp lopen'


Wat is er gebeurd?

Slide 8 - Tekstslide

  • Spreekwoorden (levenslessen, bevat werkwoord en heeft vaste volgorde) zoals "Hoge bomen vangen veel wind" en "De beste stuurlui staan aan wal" 
  • Gezegdes (geen wijsheid, geen werkwoord) zoals "Een open deur" en "Op de valreep"  
  • Uitdrukkingen (geen wijsheden, wel werkwoord) zoals "Een blauwtje lopen" en "Lachen als een boer met kiespijn" 

Slide 9 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 10 - Tekstslide

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Spreekwoorden en gezegden hebben een...
A
letterlijke betekenis
B
figuurlijke betekenis

Slide 12 - Quizvraag

Hoe was het spreekwoord ook alweer?
A
De appel valt niet ver van de tak
B
De peer valt niet ver van de boom
C
De appel hangt in de boom
D
De appel valt niet ver van de boom

Slide 13 - Quizvraag

De koe bij de horens vatten.
Een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken.
Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
Met iets lastigs beginnen.
Mensen veranderen zelden echt.
Als één persoon iets nieuws geprobeerd heeft, durven anderen ook wel.

Slide 14 - Sleepvraag

Aan de slag!
Wat? 
- NN H2 Woordenschat figuurlijk taalgebruik
Hoe? Nieuw Nederlands online
Tijd? 20 minuten
Hulp? Je gaat zelfstandig aan de slag. Bij vragen kom ik langs. 
Klaar?  Leren voor toets artikel

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van de les weet je wat figuurlijk taalgebruik is. 

- Aan het einde van de les weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik. 

Slide 16 - Tekstslide

letterlijk taalgebruik
figuurlijk taalgebruik
zoals het er staat
niet precies zoals het er staat
uitdrukkingen, spreekwoorden, zegswijze

Slide 17 - Sleepvraag

Mandy tikt de buurjongen op de rug.
De eigenaar tikt de huurjongen op de vingers
Tirza doet of haar neus bloed.
In de tuin ligt een dode mus.
Het is altijd hetzelfde liedje: je bent te laat!
Ruud is zo sterk als een beer.
Hij maakt zijn vriendin blij met een dode mus
Letterlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik

Slide 18 - Sleepvraag

Huiswerk/ volgende les
NN Woordenschat H2 online af




Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Hoe was het spreekwoord ook alweer?
A
Peertje, banaantje
B
Appeltje, broodje
C
Appeltje, eitje
D
Peertje, snoepje

Slide 21 - Quizvraag

Hoe was het spreekwoord ook alweer?
A
Nu breekt mijn klomp
B
Nu breekt mijn schoen
C
Nu breekt het glas
D
Nu breek ik mijn been

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent het vorige spreekwoord?
A
Aan iemand in de buurt heb je vaak meer dan aan iemand op afstand.
B
Met buren kan je meestal beter opschieten dan met vrienden.
C
Buren zijn beter dan vrienden.
D
Zonder buren is het leven heel ingewikkeld.

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het vorige spreekwoord?
A
Als appels vallen, verplaatsen ze meestal niet meer van plek.
B
Als een appel is gevallen, kan je 'm beter niet meer opeten.
C
Mensen gedragen zich vaak hetzelfde als appels.
D
Kinderen lijken veel op hun ouders.

Slide 24 - Quizvraag