Werken in een leefstijlcentrum test

Werken in een leefstijlcentrum
quiz
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werken in een leefstijlcentrum
quiz

Slide 1 - Tekstslide

Tekstbronnen
1.6 Werken in een leefstijlcentrum                                  3.16 Bezoekers ontvangen 
2.27 Een gezonde leefstijl                                                   4.22 Feedback geven en ontvangen 
4.17 Communicatiemiddelen en reclame                    4.23 Objectief en subjectief 
3.15 Communiceren kun je leren                                      5.1 Basisregels van EHBO 
4.18 Emoties                                                                               
4.18 Omgaan met emoties van de ander
4.10 Een activiteit organiseren 
4.7 Spelen van jong tot oud
4.20 Ontwikkeling van jongeren 
2.28 Stoornissen en ziekten
4.21 Vrijwilligerswerk 
2.29 Gezonde leefstijl en gehoor
2.30 Genotmiddelen en verslaving 
4.2 Een sociale kaart maken 


Slide 2 - Tekstslide

Wat is educatie?
A
lezen
B
vorming van onderwijs
C
schrijven
D
vorming van thuiszorg

Slide 3 - Quizvraag

Welke 4 doelgroepen komen er in een leefstijlcentrum?

Slide 4 - Open vraag

Wat is levensloop?

A
leren leven
B
In je leven verdiepen
C
leren lopen
D
Hoe je leven zich ontwikkeld

Slide 5 - Quizvraag

Wat is rolstoelvriendelijk?
A
veel trappen
B
veel drempels
C
geen drempels en weinig tot geen trappen
D
de rolstoel kan overal makkelijk overheen en doorheen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld fijne motoriek?
A
Voetballen
B
verstoppertje spelen
C
rennen
D
Knippen en plakken

Slide 7 - Quizvraag

Als je iemand leert kennen geef je diegene een hand. Dit noem je een
A
norm
B
waarde

Slide 8 - Quizvraag

Hoe noem je een communicatiemiddelen waarmee je een grote groep mensen kunt bereiken, zoals internet, radio, televisie, kranten en tijdschriften.
A
sociale media
B
massamedia
C
individuele media
D
personal media

Slide 9 - Quizvraag

Manier van communiceren waarbij je niet praat noem je
A
verbaal
B
non verbaal
C
acteren
D
poseren

Slide 10 - Quizvraag

Met welke problemen kun je bij het Riagg terecht?
A
relatieproblemen
B
lichamelijke problemen
C
psychische problemen
D
opvoedingsproblemen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de meeste voorkomende soa?
A
Chlamydia
B
Gonnoroe
C
Hiv aids
D
Syflis

Slide 12 - Quizvraag

Je hebt een kamer optisch schoongemaakt. Wat heb je gedaan

A
Je kamer ontsmet
B
Je kamer gepoets
C
Je kamer gedweild
D
losliggend vuil weggehaald

Slide 13 - Quizvraag


'Een dieet waarbij de hoeveelheid zout beperkt is.'
Hoe noem je dit?
A
Calcium beperkt dieet
B
Natrium dieet
C
Eiwit dieet
D
energiebeperkt dieet

Slide 14 - Quizvraag

Welk punt is een vast de 5 regels van EHBO
A
koel het slachtoffer
B
verwijder kleding en sieraden
C
stel het slachtoffer gerust
D
blijf tegen het slachtoffer praten

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een harddrugs?
A
wiet
B
xtc
C
alcohol
D
hasj

Slide 16 - Quizvraag

Voor een activiteit moet je voor 36 personen koffie zetten.
Er gaan 6 kopjes uit 1 liter.

Hoeveel liter koffie moet je zetten om elke persoon 1 kopje koffie aan te bieden?

A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 17 - Quizvraag

Je werkt in een leefstijlcentrum.
In welke sector werk je dan?
A
in de zorg
B
in het onderwijs
C
in de marketing
D
in het welzijnswerk

Slide 18 - Quizvraag

Smetvrees is een
A
ziekte
B
stoornis

Slide 19 - Quizvraag

Wat is empathie?
A
contact gestoord
B
inlevingsvermogen
C
sociaal gedrag
D
inspanning

Slide 20 - Quizvraag

Twee kinderen zijn naast elkaar met poppen aan het spelen. Is dit:
A
Functioneel spel
B
Parallel spel

Slide 21 - Quizvraag

Rond 3 jaar imiteren peuters tijdens een spel. Denk aan het spel 'mama en pappaatje' in de poppenhoek. Welke vorm van spel zie je terug?
A
Fantasie
B
Parallel
C
Associatief
D
Constructief

Slide 22 - Quizvraag

Rond de 5 jaar gaat het spel over in samenwerken met een doel, zoals regels en afspraken maken bij een spel. Hoe noem je dit?
A
Coöperatief
B
Constructief
C
parallel
D
toekijkend

Slide 23 - Quizvraag


A
fijne motoriek
B
grove motoriek

Slide 24 - Quizvraag

respect
A
wel een waarde
B
geen waarde

Slide 25 - Quizvraag

rechtvaardigheid
A
wel een waarde
B
geen waarde

Slide 26 - Quizvraag

Vraag 19 ( 1 punt)
Bram is 3 jaar oud en is dan een..
A
baby
B
kleuter
C
peuter
D
dreumes

Slide 27 - Quizvraag

Kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar noem je
A
peuters
B
dreumes
C
schoolkind
D
kleuters

Slide 28 - Quizvraag

Hoe oud is een dreumes?
A
0 - 1
B
1 - 2
C
2 - 4
D
4 - 6

Slide 29 - Quizvraag

Een schoolkind heeft de leeftijd van …..
A
4-6 jaar
B
6-8 jaar
C
8-12 jaar
D
6-12 jaar

Slide 30 - Quizvraag

Een puber (tiener) heeft de leeftijd van.....
A
12-16 jaar
B
10-13 jaar
C
12-18 jaar
D
13-15 jaar

Slide 31 - Quizvraag