4TL H4

4TL H4
Werk aan de winkel!
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolLeerroute 3Leerjaar 3

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

4TL H4
Werk aan de winkel!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma 15 november

Bespreken toets H1, H2 en H3
Starten met hoofdstuk 4: werken
Opdracht 1 t/m 6 maken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsovereenkomst
(contract tussen werkgever en werknemer)

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Voltijdbaan vs deeltijdbaan
Fulltime baan
Parttime baan
36 tot 40 uur
minder dan 40 uur

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Minimumloon
Een minimumloon is het geld dat iemand minimaal moet verdienen met zijn werk.

De regering van een land bepaalt het minimumloon.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is er het minimumloon?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat houdt een deeltijdbaan in?
A
Je werkt minder dan het volledige aantal uren.
B
Je werkt het volledige aantal uren.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft een voltijdbaan?
A
Ans werkt 2 dagen per week als secretaresse
B
Jos werkt op maandag t/m vrijdag, 8 uur per dag.
C
Stef werkt op maandag t/m donderdag , 6 uur per dag
D
Esther werkt 32 uur per week.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidstijdenwet

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maandag 18 november
Bespreken huiswerk: opdracht 1 t/m 5
Instructie 2e deel 4.1
Maken opdracht 6 t/m 11

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Algemene wet gelijke behandeling
In de Algemene Wet Gelijke Behandeling staat dat er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van 
  1. Geslacht
  2. Afkomst
  3. Leeftijd
  4. Religie

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmotieven
(redenen om te werken)

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmotieven

Arbeidsmotieven (redenen om te werken)


  • Geld verdienen
  • Nuttig of zinvol bezig zijn
  • Contacten met anderen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onbetaald werk
Mantelzorg                         sportclub                                    Huishouden

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wit werk


Grijs werk


Zwart werk


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wit, grijs en zwart werk
Wit werk: 
     Betaald werk waarop belasting en sociale premies wordt ingehouden.


Grijs werk:
     Onbetaald werk zoals het opruimen van je kamer en vrijwilligerswerk.

Zwart werk:
     Betaald werk waarover je geen belasting of sociale premies betaalt.
     Zwart werk is strafbaar.




Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent "zwart werk"?
A
Onbetaalde productie zoals vrijwilligerswerk
B
Onbetaalde productie in de huishouding
C
Betaald werk waarover geen belastingen en sociale premies worden betaald

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Luc en Anouk hebben het over vrijwilligerswerk.
Luc zegt: ‘Vrijwilligerswerk is onbetaald of je krijgt een vrijwilligersvergoeding.’
Anouk zegt: ‘Vrijwilligerswerk doe je vooral omdat je nuttig wil zijn.’

Wie heeft er gelijk?
A
Luc
B
Anouk
C
Beide
D
Niemand

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dinsdag 19 november
Huiswerk bespreken?
Opdracht 8 & 10 gezamenlijk
Rekenopdracht  1, 2 en 3 maken

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 8
Volgens het CBS bedroeg het bruto uurloon van vrouwen gemiddeld €19,30 en van mannen €22,90.

a. Hoeveel procent verdienen vrouwen gemiddeld minder dan mannen.
b. Wat kan een andere verklaring zijn dat vrouwen per uur minder verdienen?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 10
timer
3:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenopdrachten Nettoloon berekenen
1. 

2.

3.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrijdag 22 november
Paragraaf 4.2 Waar kun je werken?
Instructie ondernemingsvormen
Maken opdracht 2 t/m 9

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste baan en flexibele baan
Vaste baan contract voor 
onbepaalde tijd

Flexibele baan (flexwerk) 
Je werkt alleen als een werkgever je nodig heeft (oproepkracht of bepaalde tijd)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Loondienst <-> zelfstandige
  1. In loondienst heb je als werknemer een arbeidsovereenkomst met je werkgever.
  2. Zelfstandigen hebben een eigen onderneming. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ondernemingsvormen
Als je zelfstandig ondernemer 
bent, moet je een 
ondernemingsvorm kiezen.

Veel voorkomende ondernemingsvormen zijn:
  • Eenmanszaak
  • Vof (vennootschap onder firma)
  • BV (= besloten vennootschap)
  • NV (= naamloze vennootschap)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ondernemingsvormen
Eenmanszaak
VoF
BV
NV
Eigenaar

directeur (1 persoon)
vennoten (meerdere personen)
aandeelhouders
aandeelhouders
Aansprakelijk
persoonlijk (hoofdelijk) met privé vermogen
persoonlijk (hoofdelijk) met privé vermogen
bedrijf, alleen inleg aandeel (verkopen / kopen alleen met toestemming)
bedrijf, alleen inleg aandeel (iedereen mag verkopen / kopen op de beurs)
Voordeel
- zelf baas
- alle winst voor jezelf
- taken verdelen
- vervanger bij ziekte
- meer geld
- niet privé aansprakelijk

- niet privé aansprakelijk

Nadeel
- privé aansprakelijk
- geen vervanger bij ziekte
- privé aansprakelijk
- winst moet je delen
- winst moet je delen
- winst moet je delen
Belasting
Inkomsten belasting
Inkomsten belasting
Vennootschapbelasting
Vennootschaps-
belasting

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Stichting
Winst behalen mag geen doel zijn.
Eventuele winst is voor de stichting zelf (en het doel van de stichting). 
Inkomsten:
  • subsidie, donaties
  • eigen inkomsten zoals: entreegeld, sponsorgeld

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maandag 25 november
  • Herhaling ondernemingsvormen
  • Productiesectoren
  • Arbeidsmarkt
  • Werkloosheid
  • Opdrachten 4.3 maken --> 1 t/m 10

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke ondernemingsvormen hebben aandeelhouders?
A
Eenmanszaak en vof
B
Bv en nv

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ondernemingsvorm met altijd één eigenaar.
A
BV
B
VOF
C
eenmanszaak
D
NV

Slide 32 - Quizvraag

BV en NV
Wat is geen ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
Tweemanszaak
C
Besloten vennootschap (BV)
D
Naamloze vennootschap (NV)

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke ondernemingsvorm heeft de ING?
A
besloten vennootschap
B
eenmanszaak
C
naamloze vennootschap
D
vennootschap onder firma

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je bent privé aansprakelijk bij een...
A
BV en VOF
B
Eenmanszaak en VOF
C
Eenmanszaak en BV
D
VOF en NV

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Productiesectoren   

Slide 36 - Tekstslide

De ondernemingen waarbij je kunt werken, zijn verdeeld in vier productiesectoren.

De primaire sector: hier horen bedrijven bij die grondstoffen maken zoals boeren, vissers, de houtkap en mijnbedrijven.

De secundaire sector: hier horen bedrijven bij die de grondstoffen van de primaire sector nemen en verwerken tot iets anders. Fabrieken, bouwbedrijven, pottenbakkers en soortgelijke bedrijven.

De tertiaire sector: hierin vind je alle bedrijven die een dienst leveren (en dus niet een goed maken!) en deze met winst proberen te verkopen. Alle winkels horen hierbij, maar ook de bank, de NS, de kapper en klusbedrijven,

De quartaire sector: hier vallen alle bedrijven onder die een dienst leveren en deze niet met winst proberen te verkopen. De diensten die in de quartaire sector worden geleverd zijn grotendeels openbaar. Hieronder vallen de politie, brandweer en het onderwijs.
Productiesectoren

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De boer behoord tot de productieSECTOR:
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwijs behoort tot de productiesector:
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bakker behoord tot de productieSECTOR:
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsmarkt
Vraag = bedrijven (werkgelegenheid)
Aanbod = Mensen (beroepsbevolking)

  • Arbeidsmarkt = totale vraag & totale aanbod arbeid in een land
  • Aanbod groter dan  vraag = ruime arbeidsmarkt (werkloosheid)
  • Vraag groter dan aanbod = krappe arbeidsmarkt (betere arbeidsvoorwaarden) 

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Krappe arbeidsmarkt.       

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruime Arbeidsmarkt        

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dinsdag 26 november
Bespreken huiswerk
Laatste deel 4.3
Rekenopdrachten 6 & 7

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag naar arbeid

Aanbod van arbeid

Beroepsbevolking
Beschikbare banen
Vacatures
Werkenden
Werkgelegenheid
Werkzoekenden

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geregistreerde werkloosheid
Alle werklozen die ingeschreven staan bij het UWV.

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkloos en dan?
Inschrijven bij het UWV voor een WW uitkering
Geregistreerde werkloosheid

Niet ingeschreven = verborgen werkloosheid


Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

arbeidsparticipatie     
Arbeidsparticipatie

Slide 48 - Tekstslide

Omdat niet iedereen tussen de 15 en 65 jaar oud wil werken, doet niet iedereen mee aan het landelijke werk. Meedoen betekent “Participeren”. 

We kunnen berekenen hoeveel mensen er participeren door de beroepsbevolking als percentage van de totale bevolking tussen 15 en 65 jaar oud te nemen.

Het percentage, hierboven 76,5%, noemen we de participatiegraad: welk deel van de totale beroepsgeschikte bevolking hoort bij de beroepsbevolking?
Vrijdag 29 november

1e lesuur: paragraaf 4.4 --> soorten werkloosheid
2e lesuur: --> vergelijkend warenonderzoek pepernoten

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conjuncturele werkloosheid

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structurele werkloosheid 

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Frictiewerkloosheid
  • Kortdurend
  • Studie → baan
  • Baan → andere baan

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Seizoenswerkloosheid

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regionale werkloosheid
  • Verschil tussen regio's
  • Kan tegelijkertijd met conjuncturele en structurele

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke soort werkloosheid is het gevolg van een economische crisis?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke soort werkloosheid is het gevolg van automatisering en mechanisatie?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ijsboer heeft in de winter geen werk. wat voor soort werkloosheid is dit?
A
Seizoenswerkloosheid
B
Frictiewerkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies