Taal thema 6 taalverzorging

Wat is het voor- of achtervoegsel van de afleiding besturen?
A
be + sturen
B
bestur + en
C
be + stur + en
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat is het voor- of achtervoegsel van de afleiding besturen?
A
be + sturen
B
bestur + en
C
be + stur + en

Slide 1 - Quizvraag

Wat is het voor- of achtervoegsel van de afleiding heropenen
A
her + openen
B
heropen + en
C
her + open + en
D
her + op + en + en

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het voor- of achtervoegsel van de afleiding ontdekken
A
ont + dekken
B
ontdek + ken
C
ont + dek + ken

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het voor- of achtervoegsel van de afleiding mobieltje
A
mo + bieltje
B
mobiel + tje
C
mo + biel + tje

Slide 4 - Quizvraag

Ik bel mijn zus morgen op.
A
Enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 5 - Quizvraag

Zij zien een lange man en hij heeft een koffer
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 6 - Quizvraag

Adrie is boos, want hij heeft geen stukje gekregen
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 7 - Quizvraag

Dokter Pieter is specialist in gebaren
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:
Ik bel mijn zus morgen op
A
bel
B
bel op
C
opbellen
D
zus

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:
Ik zie een man en hij is groot
A
zie
B
groot
C
is, groot
D
is, zie

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:
Adrie is boos, want hij heeft geen geld
A
is
B
heeft
C
is, heeft
D
is, geld

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:
Dokter Pieter is specialist in gebaren
A
is
B
gebaren
C
is, gebaren
D
specialist, gebaren

Slide 12 - Quizvraag

Type de aanhalingstekens:
Ik ben bang, zegt Wendy.

Slide 13 - Open vraag

Type de aanhalingstekens:
Is er iets aan de hand? vraagt Bob.

Slide 14 - Open vraag

Type de aanhalingstekens:
Hoe kan dat nou! roept ze.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de stam plus uitgang van de persoonsvorm(en) op.
De arend zweeft door de lucht

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de stam plus uitgang van de persoonsvorm(en) op.
Hij lijkt op mijn broer

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de stam plus uitgang van de persoonsvorm(en) op.
Hij leest liever dan dat hij schrijft.

Slide 18 - Open vraag