Oefenen voor het SO Klas 1D H1.1, H1.3, H1.5
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie
Slide 2 - Quizvraag
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 3 - Quizvraag
Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non fictie
Slide 4 - Quizvraag
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 5 - Quizvraag
Fictie is
A
verzonnen
B
een verslag van een gebeurtenis
C
een nieuwsbericht
Slide 6 - Quizvraag
Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 7 - Quizvraag
Fictie kan bestaan uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.
Bovenstaande uitspraak is
Bovenstaande uitspraak is
A
niet waar
B
waar
C
weet ik niet
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van een tekst?
A
is de titel van een tekst
B
de afbeelding bij een tekst
C
dat waar een tekst over gaat
D
komt niet voor in een tekst
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het doel van fictie?
A
uitleggen hoe je iets moet doen
B
overtuigen van een mening
C
informatie geven
D
amuseren
Slide 10 - Quizvraag
Een fantasieverhaal
A
kan echt gebeuren
B
kan niet echt gebeuren
Slide 11 - Quizvraag
Wat staat in een realistisch verhaal?
A
Dingen die in het echt kunnen gebeuren
B
Dingen die niet in het echt kunnen gebeuren
Slide 12 - Quizvraag
Wie is het belangrijkste personage in een verhaal?
A
bijfiguur
B
hoofdpersoon
Slide 13 - Quizvraag
Als je de hoofdpersoon goed aanvoelt en begrijpt, dan
A
kan je je inleven in die persoon
B
kan je je niet inleven in die persoon
