Vitale functies 2

Vitale functies
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Vitale functies

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar kun je de
temperatuur
meten?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Temperatuur meten
  • Rectaal (rectum)
  • Axillair (oksel)
  • Oraal (mond)
  • Tympanisch (oor)
  • Voorhoofd met infrarood

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koorts
  • Koorts is een reactie van je lichaam op een infectie met virussen of bacteriën. Bij een hogere temperatuur groeien virussen en bacteriën minder goed. Het is dus een natuurlijk afweerreactie.
  • Wanneer spreek je nu van koorts?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschijnselen bij koorts
  • Warmtegevoel
  • Transpireren
  • Koude rillingen
  • dorst en verminderde urineproductie
  • Rode gelaatskleur
  • Snelle pols en ademhaling
  • Vermoeidheid
  • Algehele malaise
  • Verlaagd bewustzijn bij hoge koorts

Slide 5 - Tekstslide

Bij mensen met een lage normale temperatuur, bijvoorbeeld 35,5°C, is een stijging naar 36,5 °C of 37°C mogelijk al een alarmsignaal. Ouderen ontwikkelen ook minder makkelijk koorts als ze een infectie hebben. Beoordeel altijd de individuele situatie van een cliënt en vergelijk je meting met eerdere metingen. 
Koude rillingen
Bij een snelle, acute temperatuurstijging kan de zogenoemde koude rilling optreden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het verloop van de koude rilling

• De eerste fase is het koude stadium: degene rilt van de kou, ligt te klappertanden en te schudden in bed.
• De tweede fase is het warmtestadium: er is sprake van een acute temperatuurstijging.
• De derde fase is het transpiratiestadium. Degene gaat sterk transpireren, waarbij de lichaamstemperatuur daalt. Hij heeft een bleke gelaatskleur, een snelle pols en het klamme zweet staat op zijn voorhoofd.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ademhaling

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ademhaling
Ademhaling vindt plaats in de luchtwegen. De luchtwegen bestaan uit:
de neus- en keelholte
het strottenhoofd
de luchtpijp en de longen.

 Bij inademing wordt zuurstof uit de buitenlucht opgenomen, het komt vervolgens in het bloed terecht en wordt naar de lichaamsweefsels gebracht. Bij uitademing wordt koolzuurgas uit het lichaam uitgestoten.

Slide 9 - Tekstslide

De belangrijkste ademhalingsspieren zijn het middenrif en de tussenribspieren.
Hoe beoordeel je de ademhaling
  • Ademhalingsfrequentie,
  • Diepte en symmetrie,
  • regelmaat en ritme
  • Gebruik van hulpademhalingsspieren en buikademhalingsspieren,
  •  geur en/of geluiden 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indicaties
een longaandoening
een hersenaandoening
hartproblemen
bewusteloosheid
tijdens en na onderzoek of behandeling
na verstikking
toediening van medicijnen die invloed kunnen hebben op de werking van hart, longen en/of hersenen
een mogelijke infectie
Voor het beoordelen van je observatie heb je kennis nodig van wat een normale ademhaling is en van oorzaken van een afwijkende ademhaling

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hartslag meten

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beginnen met een stukje herhaling: Hoe werkt het hart en de bloedsomloop? 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar kun je de hartslag meten?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar controleer je op bij het meten
van de hartslag?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Hoe meet je de hartslag:
• Als je de hartslag 2x per dag observeert doe je dat ’s morgens en later in de middag of in de avond. Het observeren doe je als iemand in rust is
• Wijsvinger en middelvinger leg je met een lichte druk in de binnenkant van de pols richting de duim, op het einde van het spaakbeen.
• 30 seconden meten en dat getal x 2. Dan heb je 60 seconden (1 minuut). Gebruik hierbij iets wat de tijd bijhoud.
• Als de hartslag zeer onregelmatig of zeer traag is, obersveer de hartslag dan een hele minuut.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ABCDE
A: Airway: luchtweg vrijmaken

B: Breathing:  ademhaling

C; Circulation: circulatie

D: Disability: bewustzijn

E: Exposure:  omgevingsfactoren, temp. breuken, kneuzingen.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ABCDE methode (zakkaartje)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies