6.1

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Lesdoelen:
In deze paragraaf leer je:
- hoe in Europa weer een landbouw-stedelijke samenleving ontstond.
- hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
- Je moet kunnen uitleggen op welke wijze de nijverheid werd georganiseerd.

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Lesdoelen:
In deze paragraaf leer je:
- hoe in Europa weer een landbouw-stedelijke samenleving ontstond.
- hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
- Je moet kunnen uitleggen op welke wijze de nijverheid werd georganiseerd.

Slide 1 - Tekstslide

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Tijd van steden en staten (1000-1500)
Periode: middeleeuwen

Slide 2 - Tekstslide

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Reconstructie van het domein van Vlaardingen van de graaf Dirk III van Holland.
Door sloten te graven kon het water uit de grond daarnaartoe lopen. Zo werd de grond gereed voor de landbouw.
Graaf Dirk III

Slide 3 - Tekstslide

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Veranderingen op het platteland.
Vanaf ongeveer het jaar 1000 veranderen er dingen:
- Domeinheren lieten woeste gronden ontginnen. Boeren gaan moerasgebieden droogleggen . Ook kapten ze bossen. Zo kwam er meer ruimte voor akkers. Er kwamen uitvindingen zoals de ijzeren ploeg en de halsjuk.
- Drieslagstelsel: een stuk land in het eerste jaar wordt gebruikt voor wintergraan en in het tweede jaar voor zomergraan, voordat het een jaar braak komt te liggen.
Ijzeren ploeg
Halsjuk

Slide 4 - Tekstslide

Welke landbouw verbeteringen zie je op de afbeelding?
A
Ontbossen
B
De ijzeren ploeg
C
De halsjuk
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Slide 7 - Tekstslide

Boer Jan heeft in jaar 1 zijn land als volgt verdeeld:
deel 1: zomergraan deel 2: wintergraan deel 3 brak
Wat doet hij in jaar 2 met de delen van zijn land? Doe het zo:
Deel 1= Deel2= Deel 3=

Slide 8 - Open vraag

Hoe ligt het land van boer Jan er in jaar 3 erbij?
Doe het zo:
Deel 1= Deel 2= Deel 3 =

Slide 9 - Open vraag

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Gevolgen landbouwverbeteringen

tussen 1000 en 1300 verdubbelde de Europese bevolking zich! 
Door grotere oogsten was er meer voedsel. Hierdoor werden mensen sterker en konden ze langer leven. De bevolking groeit en er is voedsel over!
--> ontstaan van de handel.

Slide 10 - Tekstslide

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Handel
Boeren gaan hun landbouwoverschot verkopen, dit doen ze op markten. Die ontstonden bij;

- knooppunten van land- en waterwegen.
- bij een kastelen en kloosters

Hierdoor groeit de handel.

Slide 11 - Tekstslide

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Ontstaan van steden

Door de groei van de bevolking kon een deel van de boeren ander werk gaan doen, bijv. handelaar worden of ambachtsman.
In de stad waren ze vrij (geen horige boer meer)
Tussen 900-1300 ontstaan er 1000 steden
in Europa

Slide 12 - Tekstslide

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Conclusie:
Door landbouwverbeteringen ontstonden er voedseloverschotten. 
Overschotten werden verkocht op de markt --> HANDEL
Specialisatie: er ontstaan ambachten (niet iedereen hoeft in de landbouw, dat kwam ook door de bevolkingsgroei). 
Handelaren en ambachtsmensen gaan wonen rond de markt --> steden ontstaan.
Aantal steden in de 10e eeuw.

Slide 13 - Tekstslide

De landbouwopbrengst nam toe. Leg uit waarom dit ervoor heeft gezorgd dat er steden konden ontstaan.

Slide 14 - Open vraag

Zet de Zinnen op de juiste plaats in het schema.
Boeren verbeterden hun landbouwtechniek.
Boeren breidden de landbouwgrond uit.
Boeren verkochten voedsel op een markt.
De bevolking groeide
De landbouw bracht meer op.

Slide 15 - Sleepvraag

Kies het juiste woord.
Feit A is een ...... oorzaak van feit E.
A. Boeren breidden de landbouwgrond uit.
B. Boeren verbeterden hun landbouwtechniek.
C. Boeren verkochten voedsel op de markt.
D. De bevolking groeide.
E. De landbouw bracht meer op.
A
directe
B
indirecte

Slide 16 - Quizvraag

Kies het juiste woord.
Feit E is een ...... gevolg van feit B.
A. Boeren breidden de landbouwgrond uit.
B. Boeren verbeterden hun landbouwtechniek.
C. Boeren verkochten voedsel op de markt.
D. De bevolking groeide.
E. De landbouw bracht meer op.
A
direct
B
indirect

Slide 17 - Quizvraag

Kies het juiste woord.
Feit A is een ...... oorzaak van feit C..
A. Boeren breidden de landbouwgrond uit.
B. Boeren verbeterden hun landbouwtechniek.
C. Boeren verkochten voedsel op de markt.
D. De bevolking groeide.
E. De landbouw bracht meer op.
A
directe
B
indirecte

Slide 18 - Quizvraag

Kies het juiste woord.
Feit D is een ...... gevolg van feit B..
A. Boeren breidden de landbouwgrond uit.
B. Boeren verbeterden hun landbouwtechniek.
C. Boeren verkochten voedsel op de markt.
D. De bevolking groeide.
E. De landbouw bracht meer op.
A
direct
B
indirect

Slide 19 - Quizvraag

Vraag: Hoe werd er betaald in de vroege Middeleeuwen
(500-1000)
A
Met munten
B
Door het ruilen van gemaakte spullen of opbrengst van de landbouw.
C
Met wisselbrieven
D
Met schelpen

Slide 20 - Quizvraag

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Opkomst geldeconomie
In de vroege middeleeuwen werd er in natura betaald. De mensen op een domein maakten hun spullen zelf of ruilden spullen. Pacht werd ook in natura betaald.
Onhandig voor de domeinheer, want graan en eieren kon je slecht bewaren en onhandig voor de boeren: ruilen op de markt lastiger dan met geld betalen.
Ieder koninkrijk en stad had een eigen munt, dit was onhandig. Oplossing: geld wisselaars.

Handel en nijverheid namen toe.

Slide 21 - Tekstslide

Reizen was voor handelaren gevaarlijk.
Hoe kwam dat?
A
ze hadden veel geld bij zich
B
ze hadden dure koopwaar
C
er was veel armoede
D
eigenlijk is alles wel goed

Slide 22 - Quizvraag

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Ontstaan banken

Doordat het gevaarlijk was om te reizen met geld ontstonden de eerste banken. Hier kon je je geld bewaren.

Slide 23 - Tekstslide

Gebruik de tekst 'De geldeconomie'. Leg uit waarom geldwisselaars belangrijk waren voor de handel.

Slide 24 - Open vraag

Welke drie dingen deden banken?

Slide 25 - Open vraag

Zet de tekstblokken in de juiste volgorde van vroeger naar laat. 1= Wat gebeurde er eerst, daarna 2, etc etc
1
2
3
4
5
Er ontstonden steden.
Er kwam meer voedsel, waardoor de bevolking groeide.
Moerassen werden drooggelegd en gronden ontbost. 
Handelaren en ambachtslieden gingen dicht bij de markt wonen.


Landbouwoverschotten werden op de markt verkocht.

Slide 26 - Sleepvraag

Maak de juiste combinaties.
Halsjuk
Geldwisselaar
Tijd van steden en staten
Ijzeren ploeg
Ontstaan bij knooppunten van land en waterwegen of bij een kasteel/klooster.

Slide 27 - Sleepvraag

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Wat doet een Gilde?

Samenwerken om op te komen voor de belangen van de eigen groep.
Bepalen van werktijden.
Bepalen van prijzen.
Controleren van de kwaliteit van producten.
Beroepsopleiding, je mag pas na een meesterproef zelf een bedrijf starten.
Zorgen voor bejaarde en zieke leden en voor de weduwen van gestorven meesters.
Organiseren van feesten, kerkelijke bijeenkomsten en begrafenissen.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Welke taak van het gilde zie je hier?

Slide 30 - Open vraag

Met welke van deze activiteiten hielden de gilden zich bezig?
Activiteit van de gilden.
Geen activiteit van de gilden.
bedrijfsoprichting
feesten
Transport over water.
herendiensten
kwaliteit leveren
oogsten
opleiden
prijzen bepalen
weduwen verzorgen
werktijden bepalen

Slide 31 - Sleepvraag

H/V 2
6.1 woonplaats en werkplaats

Aan de slag!

Lees blz. 108+109 uit jouw informatieboek.
* Deze kan je terugvinden in de Class Notebook via Teams.
Verwerk vervolgens de leerdoelen uit via Teams.

Slide 32 - Tekstslide