Rekenen aan reacties (herhaling)

Molrekenen en rekenen aan reacties
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Molrekenen en rekenen aan reacties

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Herhaling over molrekenen en rekenen aan reacties

Slide 2 - Tekstslide

Deze les nodig:
p.272

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je (weer):
- rekenen van gram naar mol
- molverhoudingen uitrekenen
- rekenen aan reacties

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel g is 2,0 mol water?
timer
3:00

Slide 5 - Open vraag

Van mol naar gram:
Stap 1: De molaire massa opzoeken of uitrekenen
Stap 2: Gebruik de formule



Stap 3: invullen en uitrekenen
n=Mm
m=nM

Slide 6 - Tekstslide

Van 2,0 mol water naar gram:
Stap 1: De molaire massa opzoeken of uitrekenen:
M= 18,015 g/mol
Stap 2: Gebruik de formule


Stap 3: invullen en uitrekenen: 
m = 2 mol * 18,015 g/mol = 36 gram
n=Mm
m=nM

Slide 7 - Tekstslide

Molverhouding
2 AgCl (s)-> 2Ag (s) + Cl2 (l)
Molverhouding AgCl:Cl2 = 2:1

Slide 8 - Tekstslide

Hoe weet je de molverhouding?
timer
0:30
A
die moet je berekenen
B
Dat zijn de indexen (kleine getallen) in de reactievergelijking
C
Dat zijn de coëfficiënten (grote getallen) in de reactievergelijking
D
geen idee

Slide 9 - Quizvraag




Geef de molverhouding tussen SO2 en O2
timer
1:00
A
2:1
B
2:0
C
2:2
D
2:0:2

Slide 10 - Quizvraag

Rekenen met de molverhouding
CH4(g) + 2 O2 (g)-> CO2 (g)+ 2 H2O (l)
  • De molverhouding tussen CH4 en O2 is 1:2. 
  • Hoeveel mol zuurstof heb je nodig om 2 mol methaan te verbranden?
  •  4 mol O2

Slide 11 - Tekstslide


Hoeveel mol SO3 ontstaat als er 4 mol O2 heeft gereageerd?

Slide 12 - Open vraag

Hoeveel gram SO2 heb je nodig om 10g SO3 te maken?
Altijd eerst omrekenen naar mol

Slide 13 - Tekstslide

Hoeveel gram SO2 heb je nodig om 10g SO3 te maken?
M SO2 = 64,06 g/mol
M SO3 = 80,06 g/mol
  1.  Omrekenen naar mol: 10 g / 80,063 g/mol = 0,1249 mol

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel gram SO2 heb je nodig om 10g SO3 te maken?
M SO2 = 64,06 g/mol
M SO3 = 80,06 g/mol
  1.  Omrekenen naar mol: 10 g / 80,063 g/mol = 0,1249 mol
  2. Molverhouding 2:2 

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel gram SO2 heb je nodig om 10g SO3 te maken?
M SO2 = 64,06 g/mol
M SO3 = 80,06 g/mol
  1.  Omrekenen naar mol: 10 g / 80,063 g/mol = 0,1249 mol
  2. Molverhouding 2:2 
  3. Terugrekenen naar gram:0.1249 mol *64,06g/mol = 8,0 g SO3
  4. Check significante cijfers

Slide 16 - Tekstslide

Hoeveel gram water heb je nodig voor de fotosynthese van 100 gram glucose?
Noteer in je schrift:
Gegeven:   6 CO2 + 6 H2O -> C6H12O6
M H2O = 18,015g/mol 
 M C6H12O6 = 180,16g/mol

Slide 17 - Tekstslide


Hoeveel gram water heb je nodig voor de fotosynthese van 100 gram glucose?

Slide 18 - Open vraag

Hoeveel gram water heb je nodig voor de fotosynthese van 100 gram glucose?
Gegeven:   6 CO2 + 6 H2O -> C6H12O6
M H2O = 18,015g/mol,       M C6H12O6 = 180,16g/mol
  1.   100g glucose -> 100g/180,16g/mol = 0,555 mol

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel gram water heb je nodig voor de fotosynthese van 100 gram glucose?
Gegeven:   6 CO2 + 6 H2O -> C6H12O6
M H2O = 18,015g/mol,       M C6H12O6 = 180,16g/mol
  1.   100g glucose -> 100g/180,16g/mol = 0,555 mol
  2.    molverhouding water:glucose = 6:1

Slide 20 - Tekstslide

Hoeveel gram water heb je nodig voor de fotosynthese van 100 gram glucose?
Gegeven:   6 CO2 + 6 H2O -> C6H12O6
M H2O = 18,015g/mol,       M C6H12O6 = 180,16g/mol
  1.   100g glucose -> 100g/180,16g/mol = 0,555 mol
  2.    molverhouding water:glucose = 6:1
  3.     0,555 * 6 = 3,33 mol water
  4.     3,33 mol * 18,016 g/mol = 60,0 g water

Slide 21 - Tekstslide

Fosforpentabromide wordt gevormd via de volgende reactievergelijking:  2 P + 5Br2 -> 2PBr5


Wanneer je 100g fosfor en 100g dibroom (Br2) met elkaar laat reageren, hoeveel houd je dan over, en van welke stof? 
Met andere woorden, welke stof is in overmaat, en met hoeveel? 

Slide 22 - Tekstslide

Fosforpentabromide wordt gevormd via de volgende reactievergelijking:  2 P + 5Br2 -> 2PBr5


100g fosfor en 100g dibroom (Br2
Eerst omrekenen naar mol
hoeveel mol fosfor en dibroom is er?

Slide 23 - Tekstslide

Reken 100g fosfor en 100g dibroom om in mol:

Slide 24 - Open vraag

Fosforpentabromide wordt gevormd via de volgende reactievergelijking:  2 P + 5Br2 -> 2PBr5


100g fosfor en 100g dibroom (Br2) 
n fosfor = 100g / 30,97 g/mol= 3,228 mol
n dibroom = 100g/ (2*79,90) g/mol = 0,626 mol


Slide 25 - Tekstslide

Fosforpentabromide wordt gevormd via de volgende reactievergelijking:  2 P + 5Br2 -> 2PBr5


Vervolgens de molverhouding tussen P en Br2 vinden:


Slide 26 - Tekstslide

Wat is de molverhouding tussen fosfor en dibroom?
 2 P + 5Br2 -> 2PBr5

Slide 27 - Open vraag

Fosforpentabromide wordt gevormd via de volgende reactievergelijking:  2 P + 5Br2 -> 2PBr5


100g fosfor en 100g dibroom (Br2
n fosfor = 3,228 mol
n dibroom = 0,626 mol
De molverhouding tussen P en Br2 = 2:5
2 mol P reageert met 5 mol Br2
Hoeveel mol P reageert er dan met 0,626 mol Br2?

Slide 28 - Tekstslide

De molverhouding tussen P en Br2 = 2:5
Met hoeveel mol P reageert 0,626 mol Br2 ?

Slide 29 - Open vraag

Fosforpentabromide wordt gevormd via de volgende reactievergelijking:  2 P + 5Br2 -> 2PBr5


n fosfor = 3,228 mol
n dibroom = 0,626 mol
De molverhouding tussen P en Br2 = 2:5
 0,626 mol Br2 reageert met 0,250 mol P (= (0,626/5)*2 mol)
Vervolgens terug rekenen naar gram:
Hoeveel gram is de 0,250 mol P?

Slide 30 - Tekstslide

Hoeveel gram is 0,250 mol P?
M fosfor = 30,97g/mol

Slide 31 - Open vraag

Fosforpentabromide wordt gevormd via de volgende reactievergelijking:  2 P + 5Br2 -> 2PBr5


Wanneer je 100g fosfor en 100g dibroom (Br2) met elkaar laat reageren, hoeveel houd je dan over, en van welke stof? 

Je hebt dus maar 7,74 g fosfor nodig om met 100g dibroom te laten reageren. ( = 0,250mol * 30,97g/mol)
Fosfor is dus in overmaat, en je houdt 92,3 g over.
 (= 100g – 7,74g)

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk
Maak de "extra oefeningen molrekenen" 
1 t/m 3
of (als je meer uitdaging wil) de verdiepingsoefeningen 1 en 2

Slide 33 - Tekstslide