31-3 taalles Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijk naamwoord
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolGroep 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Een bijvoeglijk naamwoord geeft informatie over voorwerpen, mensen of dieren.

Bijvoorbeeld: 
De rode jas. Rood zegt iets over de jas.
De grote auto. Groot zegt iets over de auto.



Slide 2 - Tekstslide

Staat het woord aan het eind van een zin? Dan schrijf je de kortste vorm:

  • De stoel is wit.
  • De kast is groot.
  • Het meisje is lief.
Staat het voor een mens of ding? Dan krijgt het een -e:


  • De witte stoel.
  • De grote kast.
  • Het lieve meisje.

Slide 3 - Tekstslide

bijvoeglijke naamwoorden

de leuke, vrolijke leerlingen  -->   de leerlingen zijn leuk en vrolijk

de groene, gestreepte trui  -->  de trui is groen en gestreept.

Slide 4 - Tekstslide

De lieve jongen gaat naar school.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
jongen
B
de
C
school
D
lieve

Slide 5 - Quizvraag

Het oude huis staat op een berg.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
het
B
oude
C
huis
D
berg

Slide 6 - Quizvraag

De cursisten hebben nieuwe boeken.
Wat is het bijvoeglijke naamwoord?

A
nieuwe
B
cursisten
C
hebben
D
een

Slide 7 - Quizvraag

De groene planten hebben kleine bloemen.
Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
A
groene, planten
B
kleine, bloemen
C
groene, kleine
D
planten, bloemen

Slide 8 - Quizvraag

De grappige man loopt naar de grote bibliotheek.
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
grappige, man
B
grappige, loopt
C
grappige, grote
D
grote, bibliotheek

Slide 9 - Quizvraag

De jongen zegt een slecht woord.
Schrijf het bijvoeglijke naamwoord.

Slide 10 - Open vraag

Het lieve kind wil een nieuwe fiets.
Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Link

Bijvoeglijke naamwoorden schrijven

Slide 13 - Tekstslide

de-woorden

de lekkere hamburger


een lekkere hamburger

Slide 14 - Tekstslide

Dus...
bij de-woorden schrijf je bijvoeglijk naamwoorden altijd met een 'e'.

de grappige reclame                                   een grappige reclame
de nieuwe helm                                             een nieuwe helm
de spannende film                                       een spannende film

Slide 15 - Tekstslide

het-woorden

het vieze T-shirt

een vies T-shirt

Slide 16 - Tekstslide

dus......
geen 'e' als er voor een het-woord 'een' staat.

het mooie boek                                      een mooi    boek

het leuke meisje                                    een leuk   meisje

het geweldige feest                             een geweldig   feest

Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 18 - Tekstslide

het ......... kind --> (klein)

Slide 19 - Open vraag

de ..... auto --> (zwart)

Slide 20 - Open vraag

een ..... bord --> (wit)

Slide 21 - Open vraag

een ..... deur --> (klein)

Slide 22 - Open vraag

Welk bijvoeglijk naamwoord past bij jou?

Slide 23 - Open vraag