herhaling hoofdstuk 4 en 5

Bij welke ondernemingsvormen ben je privé aansprakelijk? Kies er 1.
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV
1 / 28
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Bij welke ondernemingsvormen ben je privé aansprakelijk? Kies er 1.
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 1 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak

Slide 2 - Quizvraag

Simone wil een kleine kapsalon beginnen.
Welke ondernemingsvorm is het meest geschikt?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 3 - Quizvraag

Alle ondernemingsvormen betalen vennootschapsbelasting
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Bij welke ondernemingsvormen heb je aandelen?
A
BV
B
NV
C
Eenmanszaak
D
VOF

Slide 5 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
Eenmanszaak
D
VOF

Slide 6 - Quizvraag

Als je een bedrijf wilt starten heb je geld nodig. Daarom maak je een plan.
Hoe noem je dat?
(kies het beste antwoord)
Leerdoel 18
A
een ondernemingsplan
B
een financieel plan
C
een marketingplan
D
een liquiditeitsplan

Slide 7 - Quizvraag

Stelling I : een investeringsbegroting geeft aan hoeveel geld je nodig hebt voor bedrijfsmiddelen om te starten.

Stelling II : een financieringsbegroting geeft aan hoe die investeringen betaald gaan worden.


A
Stelling I is juist Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn juist
D
Stelling I en II zijn onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een marktaandeel is
A
het deel van de totale markt van alle producten die te koop zijn
B
de afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet van dat product
C
het stukje van de markt waar jij je kraam mag zetten

Slide 9 - Quizvraag

Marktaandeel bereken je door ......
A
omzet bedrijf/omzet totale markt x 100%
B
omzet totale markt/ omzet bedrijf
C
Niet A en ook niet B.
D
A en B zijn beide goed.

Slide 10 - Quizvraag

Een pand is een voorbeeld van:
A
Liquide middelen
B
Credit
C
Vaste activa
D
Vlottende activa

Slide 11 - Quizvraag

Op een balans staan ..
A
de bezittingen van een bedrijf
B
de bezittingen en schulden van een bedrijf
C
de bezitting, schulden en eigen vermogen van een bedrijf
D
de opbrengsten

Slide 12 - Quizvraag

Op de balans is activa hetzelfde als..
A
bezittingen
B
schulden
C
eigen vermogen
D
goederen die niet verkocht worden

Slide 13 - Quizvraag

Bereken het marktaandeel
van Toyota in procenten
van de afzet.
A
666,7%
B
15%
C
0,15%
D
6,7%

Slide 14 - Quizvraag

Waardoor is de balans altijd gelijk?
A
Doordat de bezittingen worden gefinancierd door de schulden.
B
Er loopt veel geld door het bedrijf dus het komt vast goed uit.
C
Je verkoopt spullen waardoor je geld verdiend.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het doel van de marketingmix?
A
Reclame
B
Meer verkopen
C
Bekendheid
D
Meer omzet

Slide 16 - Quizvraag

Welke p uit de marketingmix
wordt hier gebruikt
A
prijs
B
plaats
C
personeel
D
product

Slide 17 - Quizvraag

Wat is solvabiliteit?
A
Een lening van familie of vrienden.
B
Het verschil tussen activa en passiva
C
Een lening van de bank waarbij de bank een onroerend goed als onderpand vraagt.
D
De verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen van een onderneming.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de
solvabiliteit van dit
bedrijf?
A
60%
B
37,5%
C
62,5%
D
50%

Slide 19 - Quizvraag

John laat mensen op straat schoenen zien in verschillende kleurencombinaties en vraagt wat ze ervan vinden. De antwoorden zet hij 's avonds op zijn computer in het programma Excel. John doet ...
A
Deskresearch, hij zet het op de computer
B
Deskresearch, hij verwerkt de info thuis
C
Fieldresearch, hij verzamelt nieuwe info
D
Fieldresearch, hij werkt buiten

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de balans van een bedrijf?
A
een maandelijks overzicht van alles wat een bedrijf heeft
B
een overzicht van alle bezittingen, schulden en het eigen vermogen op één bepaald moment
C
een halfjaarlijks overzicht van alle activa van een bedrijf
D
een kwartaal overzicht van alle passiva van een bedrijf

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de formule om solvabiliteit te berekenen?
A
EV / VV x 100 %
B
(Vl.Act + Liq.Mid.) / KVV
C
EV / TV x 100 %
D
(Vl.Act - Voorr.+ Liq.Mid.) / KVV

Slide 22 - Quizvraag

De solvabiliteit is voldoende als het hoger is dan
A
25
B
35
C
40
D
50

Slide 23 - Quizvraag

Wat komt niet voor op een investeringsbegroting
A
vlottende activa
B
omzet
C
aanloopkosten
D
liquide middelen

Slide 24 - Quizvraag

Het bedrijf heeft € 500 euro op de rekening bij ING staan.
Waar hoort dat bij?
A
Vaste activa
B
Vlottende activa
C
Liquide middelen
D
Geen van deze drie

Slide 25 - Quizvraag

Waar hoort de ijsmachine
(inventaris) bij?
A
Vaste activa
B
Vlottende activa
C
Liquide middelen
D
Geen van deze drie

Slide 26 - Quizvraag

De rechterkant van de balans is ...
A
Schulden
B
Bezittingen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen P uit de marketingmix?
A
Product
B
Promotie
C
Pand
D
Prijs

Slide 28 - Quizvraag