Oefentoets Pincode Hst 5

Oefentoets hoofdstuk 5
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Je kunt verschillende motieven hebben om een eigen bedrijf te starten.
Welk antwoord is juist?
A
je wilt weinig werken
B
je wilt veel werken
C
je wilt jouw eigen keuzes maken
D
je wilt winst maken

Slide 2 - Quizvraag

Je bent een eigen bedrijf begonnen.
Wat is het ondernemersrisico dat jij loopt ?


A
Dat jij belasting moet betalen
B
Dat jij moet zorgen voor voldoende klanten en voldoende omzet
C
Dat jij het ondernemersplan moet schrijven
D
Dat jij moet zorgen voor de verzekeringen

Slide 3 - Quizvraag

Welke van de volgende zaken hoef je niet(!) te regelen om een onderneming te starten ?
A
bij de KvK het bedrijf inschrijven
B
bij het BKR je bedrijf inschrijven
C
nagaan of je vergunningen nodig hebt
D
aanmelden bij de belastingdienst

Slide 4 - Quizvraag

Als je een bedrijf wilt starten maak je een plan om na te gaan of jouw ondernemingsidee haalbaar is. Dat noem je .........
A
een investeringsplan
B
een financieel plan
C
een ondernemingsplan
D
een liquiditeitsplan

Slide 5 - Quizvraag

Stelling I : een zzp'er heeft geen mensen in dienst
Stelling II : een zzp'er heeft mensen in dienst

Welke stelling is juist ?
A
Stelling I
B
Stelling II

Slide 6 - Quizvraag

Stelling 1 : In het marketingplan staat het idee, het marktonderzoek en het financiële plan.
Stelling 2 : In het ondernemingsplan staat het bedrijfsidee, het financiële plan, de organisatie van het bedrijf, het marktonderzoek en het persoonlijk plan.
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn juist
D
Stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Stelling I : een investeringsbegroting geeft aan hoeveel geld je nodig hebt voor bedrijfsmiddelen om te starten

Stelling II : een financieringsbegroting geeft aan hoe de investeringen betaald gaan worden


A
Stelling I is juist Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn juist
D
Stelling I en II zijn onjuist

Slide 8 - Quizvraag

In welk onderdeel van het ondernemingsplan vertel je over jouw product/dienst?
A
Marketingplan/ marktonderzoek
B
Bedrijfsidee
C
Organisatie van het bedrijf
D
Persoonlijke gegevens

Slide 9 - Quizvraag

Inkoopwaarde € 34.500,-. Omzet € 59.000,-. Lonen € 10.000,-. Overige kosten € 8.000,-.
Hoe groot is de nettowinst?
A
€ 6.500,-
B
€ 16.500,-
C
€ 26.500,-
D
€ 71.390,-

Slide 10 - Quizvraag

Een investeringsbegroting geeft aan:
A
Hoeveel vreemd vermogen er nodig is om te starten met je bedrijf
B
Welke bedrijfsmiddelen er moeten worden aangeschaft om te kunnen starten met je bedrijf
C
Welk gebouw een onderneming moet aanschaffen
D
Wanneer je geld op je betaalrekening verwacht te krijgen

Slide 11 - Quizvraag

Welke uitspraak over een financieringsbegroting is juist? Kies één of meerdere antwoorden.
A
Hier is af te lezen hoe het bedrijf aan het geld komt, zowel het eigen vermogen als het totale vreemd vermogen.
B
Hier is af te lezen welke opbrengsten + welke kosten je verwacht als je bedrijf in actie is.
C
Om te kunnen ondernemen moet er meer geld in de investeringsbegroting staan dan in de financieringsbegroting.
D
Bij het eigen vermogen staat ook het geleende geld van de ouders.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een doelgroep waarmee je met marketing rekening kunt houden?
A
Voetballiefhebbers
B
Jongeren boven de 15 jaar
C
Scooterrijders
D
A, B en C zijn allemaal goed.

Slide 13 - Quizvraag

Er komt een nieuwe frisdrank op de markt. Je hebt de reclame op de sociale media gezien. Je twijfelt nog of je het product gaat kopen. Jouw vrienden zijn enthousiast en je besluit een fles te kopen om het te proberen.
Hoe noem je dit?
A
commerciële beïnvloeding
B
sociale beïnvloeding
C
digitale promotie
D
marketing

Slide 14 - Quizvraag

"Nieuw in het assortiment: biologische bananen"

Welk marketinginstrument wordt hier ingezet?
A
Prijs
B
Plaats
C
Personeel
D
Product

Slide 15 - Quizvraag

Product: immateriële kenmerken
product: materiële kenmerken
garantie
service
verpakking
imago
design
technische kenmerken

Slide 16 - Sleepvraag

De totale omzet van alle supermarkten in 2020 was
€ 44,7 miljard.
Lidl had in 2020 een omzet van € 4,5 miljard. Hoe groot was het marktaandeel van Lidl in 2020?
A
5%
B
10%
C
15%
D
20%

Slide 17 - Quizvraag

De totale omzet van alle supermarkten in 2020 was
€ 44,7 miljard.
Albert Heijn had een marktaandeel van 35%. Hoe groot was de omzet van Albert Heijn in 2020?
A
€ 15,6 miljard
B
€ 20,2 miljard
C
€ 14,7 miljard
D
€ 17,4 miljard

Slide 18 - Quizvraag

Je hebt een geweldig idee voor een nieuwe app. Je denkt na voor welke doelgroep de app interessant is. Je bouwt een website en je maakt promotie voor jouw product.
Hoe noem je al deze activiteiten?
A
organisatie
B
distributie
C
bedrijfseconomie
D
marketing

Slide 19 - Quizvraag

1. directe distributie = bedrijven verkopen hun product rechtstreeks aan de klant.
2. indirecte distributie = bedrijven verkopen hun product via een winkel waar het product samen met andere merken wordt aangeboden.
A
alleen stelling 1 is correct
B
alleen stelling 2 is correct
C
beide stellingen zijn correct
D
beide stellingen zijn fout

Slide 20 - Quizvraag

Bereken het marktaandeel van de Soup Company o.b.v. de volgende gegevens :
afzet Soup Company : 115.000 kommen
omzet Soup Company : € 33.555,-
omzet totale markt : € 424.675,-

A
2,9 %
B
7,9%
C
3,1%
D
27,1 %

Slide 21 - Quizvraag

"Black Friday: 20% korting op alles!"
Van welk marketinginstrument is hier sprake?
A
product
B
plaats
C
prijs
D
promotie

Slide 22 - Quizvraag

Einde van de oefentoets
Heel veel succes!

Slide 23 - Tekstslide