Thema 5 Blok 1 Wonen in een stad DEEL 1 1920

Thema 5 De stad 


Deelvraag: 
Hoe is het leven in de moderne stad? 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 5 De stad 


Deelvraag: 
Hoe is het leven in de moderne stad? 

Slide 1 - Tekstslide

Planning Blok 1  Week 1 en 2
Blok 1 Wonen in een stad
Lezen: blz. 96-999 in je tekstboek.
Maken en nakijken: opdr. 2, 4 , 5, 6abcd, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 16, 18, 19, 21, 22 en 26. 
Havo/Vwo: 6ef, 15 en 23. 
Leren: Leerdoelen en begrippen Blok 1 in Quizlet 



Je mag thuis gewoon verder werken aan je PO. De inleverdatum zal verplaatst worden naar deeltaak 6. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen les 1

  • Je kan drie verschillen noemen tussen een dorp en een stad.   
  • Je kan uitleggen wat dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen zijn.
  • Je kan verklaren waarom in steden meer niet-dagelijkse voorzieningen voorkomen dan in een dorp. 
  • Je kan uitleggen wanneer de verschillende woonwijken in steden zijn ontstaan.    
  • Je kan de begrippen agglomeratie, nederzetting en stedelijk gebied uitleggen.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1 en 2

Neem een lege pagina in je schriftje. Schrijf binnen 2 minuten zoveel mogelijk kenmerken op van een stad.

timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Stad en dorp
Een nederzetting is een plaats waar mensen wonen. Een dorp of een stad  bijvoorbeeld. 
In een stad:
  • is meer hoogbouw (flats en andere hoge gebouwen)
  • staan gebouwen dichter op elkaar dan in dorp. 
  • wonen meer mensen dan in dorp.
  • zijn  meer voorzieningen dan in een dorp. 


Slide 6 - Tekstslide

Voorzieningen
  • Voorzieningen die je (bijna) dagelijks gebruikt zijn dagelijkse voorzieningen = de supermarkt, school, de bakker etc. 

  • Voorzieningen die je weinig of minder vaak gebruikt zijn niet-dagelijkse voorzieningen = de bioscoop, het zwembad, de kapper, schoenwinkels etc

Slide 7 - Tekstslide

Centrumfunctie
Steden hebben een centrumfunctie: ook de mensen uit de dorpen rondom de steden maken gebruik van de voorzieningen in de stad  

Bijvoorbeeld:  In Arnhem komen ook veel mensen uit bijvoorbeeld Oosterbeek, Velp, Duiven  winkelen. 

Slide 8 - Tekstslide

  1. Eerst een buurt 
  2. Dan een woonwijk 
  3. dan het stadsdeel
  4. de stad
  5. de agglomeratie
  6. het stedelijk gebied

De opbouw van een gebied 

Slide 9 - Tekstslide

Agglomeratie
Wanneer een stad vast groeit aan andere plaatsen in de buurt ontstaat er een agglomeratie 

Dat is een  stad met daaraan vastgegroeide voorsteden. 

Slide 10 - Tekstslide

Verschillende woonwijken en buurten 
In de loop van de tijd zijn de eisen aan woningen veranderd: 
  • de  grootte van huishoudens
    is veranderd = minder kinderen
  • we hebben meer welvaart = we wonen ruimer dan vroeger
  • de eisen aan veiligheid en gezondheid
    zijn veranderd. 
  • we hebben tegenwoordig meer behoefte aan groen en rust
  • er is meer verkeer

Slide 11 - Tekstslide

Grote steden
Amsterdam is grootste stad van Nederland.
De Randstad is het grootste stedelijke gebied van Nederland. 
  •  Amsterdam
  •  Rotterdam
  •  Den Haag
  •  Utrecht

Amsterdam neemt weinig ruimte in vergeleken sommige steden op de wereld.  

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag! 
Voeg de klas M&M 1c toe via lessonup.app code: ksqha
  1. Bekijk de twee filmpjes op de volgende slides.
  2. Maak vervolgens de vragen in uit deze LessonUp.
  3. Maak een samenvatting waarbij de leerdoelen terugkomen. Lever daar een foto van in via deze lesson up. 
  4. Maak de opdrachten van vorige week en deze week (zie planner!)  lever een foto hiervan in via Teams. 

Uiterlijk aanstaande vrijdag 13:00 uur bovenstaande afronden. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video


A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening

Slide 16 - Quizvraag


A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening

Slide 17 - Quizvraag


A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening

Slide 18 - Quizvraag


A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening

Slide 19 - Quizvraag

Een gebied met weinig bebouwing en veel open ruimte noem je?
A
Stad
B
Verstedelijking
C
Landelijk gebied
D
Agglomeratie

Slide 20 - Quizvraag

Een kenmerk van een
landelijk gebied is:
A
Er zijn veel voorzieningen
B
Verstedelijking
C
Agglomeratie
D
Er zijn weinig voorzieningen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een agglomeratie?
A
Dorp dat uitgroeit tot stad
B
een groot stedelijk gebied
C
een stad waar mensen wegtrekken
D
Stad met daaraan vastgegroeide randgemeenten

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn stedelijke gebieden?
A
Agglomeraties en steden die dicht bij elkaar liggen
B
Enorm grote agglomeratie
C
Oudste deel van een stad.
D
gebied rondom een stad met allerlei stedelijke gebieden

Slide 23 - Quizvraag


Welk begrip?
A
Stad
B
Agglomeratie
C
Stadsgewest
D
Stedelijk gebied

Slide 24 - Quizvraag

De randstad bestaat uit 4 grote steden. Welke?

Slide 25 - Open vraag

Wat is de Randstad?
A
Een stad
B
Een agglomeratie
C
Een stadsgewest
D
Een stedelijk netwerk

Slide 26 - Quizvraag

Welke gemeente hoort NIET bij de agglomeratie Arnhem?
A
Elst (Overbetuwe)
B
Velp (Rheden)
C
Ede (Utrecht)
D
Oosterbeek (Renkum)

Slide 27 - Quizvraag

Schrijf de letter op van het rijtje woorden dat in de goede volgorde staat.
A
voorstad – agglomeratie – stedelijk gebied – de stad.
B
de stad – agglomeratie – voorstad – stedelijk gebied.
C
voorstad - de stad– stedelijk gebied-agglomeratie.
D
voorstad - stad- agglomeratie- stedelijk gebied.

Slide 28 - Quizvraag

Wat voor een soort woonwijk zie je hier?
A
woonwijk jaren 60
B
woonwijk jaren 90
C
woonwijk jaren 70
D
woonwijk jaren 2000

Slide 29 - Quizvraag

Welk type woonwijk is dit?
A
Laagbouw jaren '70 en '80
B
Vinex wijken
C
Hoogbouw jaren '60
D
19e eeuwse wijken

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een Vinexwijk?
A
nieuwbouw ver van de stad
B
nieuwbouw dichtbij de stad
C
oude vieze wijken
D
een woonwijk

Slide 31 - Quizvraag

Welke woonwijk hoort bij de afbeelding?
A
19e eeuwse wijken
B
naoorlogse hoogbouw (jaren '60)
C
laagbouw (jaren '70 en '80)
D
vinex-wijken

Slide 32 - Quizvraag

Bekijk de bron.
In welk type woonwijk zal de
leefbaarheid over het algemeen
het slechtst zijn?
A
Woonwijken 1870-1920
B
Woonwijk 1920-1940
C
Woonwijken 1950-1970
D
Woonwijken van na 1970

Slide 33 - Quizvraag


Welk begrip hoort hierbij?
A
Stad
B
Agglomeratie
C
Stadsgewest
D
Stedelijk gebied

Slide 34 - Quizvraag

Lever de samenvatting van de leerdoelen in door daar een foto van te maken.

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Link