Nederlands herhaling 3 kader

Nederlands herhaling 3 kader
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands herhaling 3 kader

Slide 1 - Tekstslide

Ben je boos?
Pluk een roos.
Al zet je hem op je hoed,
Dan ben je morgen weer goed.

Ben je boos?
Pak een doos.
Geef hem een schop,
Dat lucht op!

Slide 2 - Tekstslide

Ben je boos?
Pluk een roos.
Al zet je hem op je hoed,
Dan ben je morgen weer goed.

Wat voor soort rijm zie je?
Welk rijmschema hoort hierbij?
Zie je een signaalwoord?
Is er een tekstverband?

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Doel-middel: het gaat om een bepaald doel, er is een middel nodig om dit te bereiken

signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Voorwaarde: er moet iets gebeuren voordat iets anders kan gebeuren

Signaalwoorden: als... (dan), indien, tenzij, wanneer, mits

Slide 5 - Tekstslide

Je mag mee naar het feest, indien je je huiswerk af hebt.
Dit is een:
A
doel-middel
B
voorwaarde

Slide 6 - Quizvraag

Ik oefen elke dag, zodat ik beter word in piano spelen.
Dit is een
A
doel-middel
B
voorwaarde

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een verhaallijn?
A
De lijst met personen die in het verhaal voorkomen
B
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt
C
De beschrijving van de plaats waar het verhaal zich afspeelt.
D
Deze beschrijft wat de hoofdpersoon voelt en meemaakt.

Slide 8 - Quizvraag

Verhaallijnen
Een verhaallijn beschrijft wat een hoofdpersoon allemaal ziet, denkt, voelt en meemaakt. 
Een boek kan ook verschillende verhaallijnen hebben:
- meerdere hoofdpersonen met een eigen perspectief
- Het verhaal kan zich in meerdere tijden afspelen
- Het verhaal kan zich afspelen op meerdere locaties


Slide 9 - Tekstslide

Een gedicht moet altijd rijmen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het rijmschema?
A
aabb
B
abcd
C
abab
D
abac

Slide 11 - Quizvraag

Rijm en vorm
Eindrijm: de rijmklank zit in het laatste stukje van de woorden (nacht-dacht).
Beginrijm (alliteratie): de rijmklank zit in het eerste stukje van de woorden (Liesje leerde Lotje lopen)
Klankrijm (assonantie): woorden met dezelfde klank staan in de buurt van elkaar (bomen-rozen)

Slide 12 - Tekstslide

Rijmschema's
Alle woorden die op elkaar rijmen krijgen dezelfde letter

Bijvoorbeeld:
De maan staat stil boven de straat (a)
De nacht is donker, vredig en laat (a)
Een kat sluipt zachtjes langs de muur (b)
Geen enkel geluid, alles is puur (b)


Slide 13 - Tekstslide

Gedichten
Limerick: grappig gedichtje van 5 regels. Rijmschema: aabba
Sonnet: bestaat uit 14 regels verdeeld over 4 strofen (abba abba cdc dcd)
Strofe: een alinea in een gedicht, regels die bij elkaar horen
Vrije verzen: gedichten zonder vast vorm

Slide 14 - Tekstslide

Wat voor gedicht is dit?
A
Strofe
B
Sonnet
C
Limerick
D
Vrije vers

Slide 15 - Quizvraag

Vandaag:
Oefenvragen maken en nakijken
Ben je klaar? Oefenvragen woordenschat landbouw op de Chromebook

Slide 16 - Tekstslide