Voorbereiding PW K5: GRAMMATICA

De uitgangen van ein en kein

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

De uitgangen van ein en kein

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

der die of das?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Großmutter
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Junge
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ein/eine of kein/keine?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jonas ist ein / eine Kind.
A
ein
B
eine

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Losser ist ein / eine Dorf
A
ein
B
eine

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jan und Max sind kein / keine Freunde.
A
kein
B
keine

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mein Opa hat kein/keine Haare mehr.
A
kein
B
keine

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'haben' en 'sein'
Dat zijn de werkwoorden hebben en zijn. Deze heb je n bijna iedere zin nodig.
Zeker voor zinnen met een voltooid deelwoord.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Voordat je met de oefeningen aan de slag gaat, kun je twee uitleg video's bekijken over de werkwoorden haben en sein.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

haben: ich
A
habe
B
hast
C
habt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sein: du
A
bist
B
bin
C
sind
D
hast

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

haben: wir
A
habt
B
habe
C
haben
D
sind

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sein: ihr
A
sind
B
seit
C
seid
D
ist

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

haben: ihr
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sein: Sie
A
seid
B
ist
C
sind
D
war

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

haben: sie (mv)
A
habt
B
haben
C
hat
D
sind

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

haben: Paula
A
habt
B
haben
C
hat
D
sind

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

haben: Paula und Markus ______ Ferien.
A
habt
B
haben
C
hat
D
sind

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 28 - Quizvraag

Antwoord C kan ook kloppen voor een paar werkwoorden bv:
streicheln
tun
verbessern

Dus als het hele ww niet met -en  eindigt maar met -n.
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 
streicheln = streichel

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:

Ich (trinken) ein Wasser, das mir schmeckt.
A
trinkst
B
trinkt
C
trinke
D
trinken

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Partizip 2
Übung macht de Meister. (Oefening baart kunst.)

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(machen) Wie hast du den Salat __________?

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(kochen) Meine Mutter hat Nudeln __________.

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(kaufen) Hat er das Fleisch im Supermarkt __________?

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(hören) Eva und Markus haben Musik __________.

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(spielen) Meine Eltern haben Handball __________.

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(machen) Hast du deine Hausaufgaben __________?

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(schicken) Wer hat dich zum Supermarkt __________?

Slide 50 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies