introductie en instructie Fictie

Leerjaar 3
Introductie en instructie over:
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leerjaar 3
Introductie en instructie over:

Slide 1 - Tekstslide

Verschillende vormen fictie
Fictie kent verschillende vormen. De onderstaande vormen zijn wel de  meest bekende.
  • Proza;
  • Poëzie;
  • Toneel.

Slide 2 - Tekstslide

Fictie zijn verzonnen verhalen of teksten
&
non-fictie zijn verslagen of teksten die gebaseerd zijn op feiten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

De vormen waarin Fictie voor kan komen.
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid.
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 
Fictie kent doorgaans 2 vormen, namelijk:
Realistische Fictie
We spreken over realistische fictie, wanneer:

Slide 4 - Tekstslide

De vormen waarin Fictie voor kan komen.
  • er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn.
  • er fantasie-elementen in  een verhaal voorkomen die niet bestaan, zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 
En de 2e vorm van Fictie is:
Niet Realistische Fictie
We spreken over niet realistische fictie, wanneer:

Slide 5 - Tekstslide

De Realismelijn
Met behulp van de onderstaande realismelijn kun je toetsen of een verhaal realistisch of niet realistisch is.

Slide 6 - Tekstslide

Realistische fictie = verzonnen verhalen die echt gebeurd zouden kunnen zijn.

Niet-realistische fictie = Verzonnen verhalen die niet echt kunnen gebeuren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Genres
Een Genre is een verzameling van verhalen die tot dezelfde soort behoren.
Elk genre heeft zijn eigen onderwerpen en kenmerken.
  • avonturenroman;
  • historische roman;
  • liefdesroman;
  • oorlogsroman;
  • psychologische roman;
  • science fiction.
Hiernaast staan enkele voorbeelden van genres

Slide 8 - Tekstslide

Waargebeurde elementen
Het kan voorkomen dat er in een niet realistisch verhaal ineens waargebeurde elementen zijn toegevoegd, hoe zit dit?
  • Een verhaal met waargebeurde elementen blijft fictie.
  • Een schrijver voegt dan dingen toe aan het verhaal of verzint er dingen bij.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is geen genre?
A
Thriller
B
Ontwikkelingsroman
C
Serie
D
Reisverhaal

Slide 10 - Quizvraag

Het vertelperspectief
Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten/perspectieven geschreven zijn, namelijk:
  • Ik-perspectief.
  • Hij-/zij-perspectief (3de persoon)
  • Alwetende verteller
  • Wisselend perspectief (vanuit meerdere personages)

Slide 11 - Tekstslide

Het Ik-perspectief

Wanneer een verhaal geschreven is in het Ik-perspectief, kun je dit herkennen aan
  • De gebeurtenissen worden verteld vanuit de ik-vorm.
  • Je zit als het ware in het hoofd van de ik-persoon.
  • Jij beleefd als lezer de verhalen die de hoofdpersoon verteld in de ik-vorm

Slide 12 - Tekstslide

Het Hij/Zij-perspectief
Wanneer een verhaal in het Hij-/zij-perspectief geschreven is, herken je dit aan de volgende punten.

  • De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.
  • De lezer beleefd het verhaal aan de zijlijn, naast de hoofdpersoon.

Let op: een schrijver kan ook een wisselend perspectief gebruiken. Dan wisselen verschillende personen elkaar af. 

Slide 13 - Tekstslide

In welk perspectief weet speelt de verteller zelf geen rol, maar weet hij alles van alle personages en gebeurtenissen?
A
Ik-vertelperspectief
B
Hij/zij-vertelperspectief
C
Alwetende verteller
D
Geen van drie

Slide 14 - Quizvraag

De tijd 
Verhalen en de tijd zijn altijd met elkaar verbonden. Met de tijd wordt namelijk bedoeld hoe het verhaal (ver)loopt. Een verhaal kan op de volgende manieren verlopen:

  • chronologisch:  de volgorde van de gebeurtenissen beschreven van begin naar eind.
  • voorgeschiedenis: Je start eigenlijk midden in het verhaal.
  • niet-chronologisch: De volgorde van de gebeurtenissen gaan eigenlijk van het eind naar begin.

Flashback: Wanneer je in het verhaal een sprong terug in de tijd maakt. Er wordt iets beschreven wat eerder is gebeurt en wat voor de lezer van belang is.

Slide 15 - Tekstslide

Opbouwschema van verhalen
Beginsituatie
Dieptepunt
Slot
Ontstaan van probleem
Steeds meer moeilijkheden
Langzame verbetering

Slide 16 - Tekstslide

Tot slot
Je gaat nu uit je boek 
blz 168 t/m 172 
Opdracht 1 t/m 3 maken

Wat niet af is, is huiswerk voor de volgende les!

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een dystopische roman
A
een spannend verhaal met een levensbedreigende situatie
B
het verhaal speelt zich af in de toekomst of in de ruimte of nieuwe techniek speelt een rol
C
het gaat hier om het volwassen worden van de jonge hoofdpersoon
D
een verhaal over een wereld die door rampen of een dictatuur bijna niet meer leefbaar is

Slide 18 - Quizvraag

Leeservaring beschrijven
  • Als je je leeservaring gaat beschrijven, dan vertel je wat je van het boek vond dat je gelezen hebt.
  • Je kunt beoordelingswoorden gebruiken om je leeservaring te beschrijven. 

Slide 19 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet:
  • Spannend - saai
  • Duidelijk - verwarrend
  • Humoristisch - zonder humor
  • Veel actie - gebeurt weinig in
  • Verdrietig - vrolijk

Slide 20 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?
  • Geloofwaardig - ongeloofwaardig
  • Herkenbaar - niet herkenbaar
  • Levensecht - bedacht
  • Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren

Slide 21 - Tekstslide

Personages
Hoofdpersoon
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 
  • Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer. 

Slide 22 - Tekstslide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
- round characters!

Slide 23 - Tekstslide

Personages
Hoofdpersoon:
  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 24 - Tekstslide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
- flat characters!

Slide 25 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met de belangrijke kenmerken van een personage uit een verhaal?
A
kleur ogen, kleur haar en zijn/haar lengte
B
geslacht, leeftijd, gezondheid en achtergrond
C
wat het personage doet, zegt of denkt
D
de onderlinge relatie tussen hoofdpersoon, bijfiguren (helper en tegenstander)

Slide 26 - Quizvraag

Personages beschrijven en karakterontwikkeling

Je kunt personages beschrijven aan de hand van:

- Uiterlijk

- Kenmerken (geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond)

- Karaktereigenschappen

- Relaties met andere personages



Slide 27 - Tekstslide

Onderwerp en thema
  • Onderwerp: geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.
  • Thema: formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
Je kunt het thema formuleren:
in een paar woorden / in een korte zin / in een vraag.

Slide 28 - Tekstslide

Als een lang verhaal over een korte tijd gaat dan?
A
Is het verteltempo 'hoog'
B
Is het verteltempo 'regelmatig'
C
Is het verteltempo 'traag'
D
Dan is er sprake van een tijdsprong.

Slide 29 - Quizvraag

Tijd
Hoe verloopt het verhaal?
  • chronologisch;
- van begin naar eind
  • voorgeschiedenis;
- midden in het verhaal
  • niet-chronologisch;
- van eind naar begin

Slide 30 - Tekstslide

Eind
Een verhaal kan op twee manieren eindigen:
  • gesloten;
- het verhaalprobleem is opgelost
  • open;
- sommige zaken zijn nog niet opgelost (zelf invullen)

Slide 31 - Tekstslide

Wat is een moraal?
A
Een wijze les in een verhaal.
B
Herhalingen met een betekenis in een verhaal.
C
Waar het verhaal over gaat.
D
Een open vraag in een verhaal die niet beantwoord wordt.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is Proza??
  • Korte verhalen;
  • Novelles (verhalen tussen tachtig en honderd pagina's)
  • Romans (verhalen langer dan honderd pagina's)
Proza zijn verhalen die je kunt herkennen aan de onderstaande kenmerken.

Slide 33 - Tekstslide

Wat is de vaste opbouw van een recensie? (Geef de vier punten)

Slide 34 - Open vraag