MA week 2 les 1

Week 1
1 / 23
volgende
Slide 1: Woordweb
Management AccountingHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Week 1

Slide 1 - Woordweb

Vul in wat je hebt onthouden van vorige week 
Management Accounting
Week 2 les 1 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5.1 Kostprijs en markt 
  • Kostprijs -> bepalen verkoopprijs (bv monopolie) óf bepalen resultaat
  • Niet te hoge kostprijs --> dan gaat de consument naar de concurrent. 
  • Niet te lage kostprijs --> dat kan de winstgevendheid van de onderneming onder druk zetten. 
  • Winst: wanneer de kostprijs lager is dan de verkoopprijs. 

Slide 3 - Tekstslide

Veel bedrijven kunnen hun prijzen zelf samen stellen, bijv. een adviesbureau. Het kan ook zijn dat de verkoopprijs een gegeven is, waarop een onderneming geen invloed kan uitoefenen. Dit is het geval bij een markt met volkomen concurrentie, waarbij de verkoopprijs wordt bepaald door vraag en aanbod (bijv. tarwe, koffie of cacao). 
5.2 Variabele kosten 
Variabele kosten = als de kosten van een organisatie veranderen ten gevolge van een verandering in de omvang van de activiteiten (bedrijfsdrukte). 
  • Proportioneel variabele kosten: de kosten veranderen recht evenredig met een verandering in de bedrijfsdrukte. 
  • Progressief stijgende variabele kosten: de kosten veranderen meer dan evenredig ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte 
  • Degressief stijgende variabele kosten: de kosten veranderen minder dan evenredig ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte. 
  • Trapsgewijs variabele kosten: de kosten veranderen met kleine sprongetjes. 

Slide 4 - Tekstslide

Proportioneel variabele kosten: de variabele kosten per eenheid product blijven gelijk, ongeacht de productieomvang. Dit is vaak zo met grondstofkosten (bijv. producten die volgens een vast recept worden gemaakt). 

Proportioneel stijgende variabele kosten: treden vaak op als de onderneming een bedrijfsdrukte heeft die in de buurt komt van de maximale capaciteit (bijv. extra kosten door overuren). 

Degressief stijgende variabele kosten: komt met name voor als de productie wordt verhoogd. Een toename van de bedrijfsdrukte leidt dan vaak tot kostenbesparingen (kwantumkortingen). 

Trapsgewijs variabele kosten: dit is het gevolg van het feit dat bepaalde productiemiddelen slechts in beperkte mate deelbaar zijn (bijv. kosten van kleine machines). 

5.2 Vaste kosten 
Vaste kosten = kosten die niet veranderen ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte. Bijv. een gebouw (huurkosten veranderen niet ten gevolge van de productie). 
  • Ander woord voor vaste kosten is capaciteitskosten. 

Wat vaste kosten zijn, kan per bedrijf verschillen. Kleine onderneming met bijv. 1 machine kunnen dit vaste kosten zijn, maar voor een grote onderneming met meerdere machines kunnen dit trapsgewijs variabele kosten zijn. 

Gemengde kosten = als de kosten voor een gedeelte vast zijn en voor een gedeelte variabel. Bijv. bij een vast maandsalaris (vaste kosten), waarbij een medewerker ook een bonus kan ontvangen (variabele kosten). 

Slide 5 - Tekstslide

Vaste kosten veranderen niet zolang de productieomvang binnen de beschikbare capaciteit van de onderneming ligt. Daarom worden de vaste kosten ook wel capaciteitskosten genoemd. 
5.3 Integrale kostprijs
Bij het berekenen van de kostprijs, moeten daar de vaste en variabele kosten bij worden opgenomen. Het totaal van de vaste en variabele kosten zijn de integrale kosten. 

De integrale kostprijs = kostprijs die onafhankelijk is van de periode waarin het product toevallig wordt geproduceerd. Formule: integrale kosten / gemiddelde bedrijfsdrukte 

Normale bezetting  -> is de gemiddelde productieomvang gedurende een aantal toekomstige jaren. Het is dus ook wel de gemiddelde bedrijfsdrukte. 

Slide 6 - Tekstslide

Een onderneming gaat uit van de gemiddelde kosten over een bepaalde tijdsduur. Op basis daarvan zal een verkoopprijs vastgesteld worden die leidt tot een zo hoog mogelijk resultaat op lange termijn. Als ze namelijk uitgaan van een lage productie of hoge productie, dan schommelt de verkoopprijs heel erg en dit wordt niet geaccepteerd door de consument. 
5.3 Integrale kostprijs
De standaardkostprijs wordt onder andere gebruikt om de doelmatigheid van het productie- en verkoopproces van een onderneming te beoordelen. Gelduitgaven die ondoelmatig zijn, leiden tot verspilling en worden niet in de standaardkostprijs opgenomen. 

Voorbeeld 5.3 in het boek 

Verschil tussen rationele capaciteit (in het voorbeeld 25.000) en de normale productie noemen we rationele overcapaciteit. In het voorbeeld is de rationele overcapaciteit dan 25.000 - 12.000 = 13.000 liter. Als IJssalon Italia had gekozen voor ijsmachine Milano, was er sprake van irrationele overcapaciteit van 3.000 liter. Dit zou leiden tot 4.000 euro (verspilling) per jaar (vaste kosten waren 4.000 hoger). 

Slide 7 - Tekstslide

De rationele overcapaciteit is onvermijdbaar. Daarom worden deze in de standaardkostprijs opgenomen. Irrationele overcapaciteit is niet onvermijdbaar, dus die worden gezien als verspilling en worden niet in de standaardkostprijs opgenomen. 
5.3 Integrale kostprijs
De standaardkostprijs van een product is gelijk aan de gemiddelde toegestane kosten per product. 

Formule = V/N + C/N 
V = Variabele kosten bij normale productie 
C = Constante (= vaste) kosten 
N = Normale productie 

Bij proportioneel variabele kosten wordt de volgende formule gebruikt: 
Standaardkostprijs = V/B + C/N 
B = Begrote productie 

Slide 8 - Tekstslide

Proportioneel variabele kosten is dat de kosten per eenheid niet afhankelijk zijn van de productieomvang. 
Opdrachten 
Maak de volgende opdrachten: 
  • 5.4 
  • 5.13 
  • 5.15 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 6
Integrale kostprijsmethode en variabele kostencalculatie 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.1 Twee methoden om het resultaat te bepalen 
Integrale kostprijsmethode (absorption costing) = wanneer de kostprijs zowel variabele als vaste kosten bevat. 

Variabele kostencalulatie (variable costing/direct costing) = de vaste kosten worden in direct ten laste van het resultaat gebracht. 

Slide 11 - Tekstslide

Bij de integrale kostprijsmethode moet de omvang van de normale productie worden vastgesteld. Hierbij kan je dus ook weer denken aan de formule c/n + v/n 

Bij de variabele kostencalculatie worden de vaste kosten niet over de producten verdeeld, en daardoor is het begrip normale productie overbodig. Bij de variabele kostencalculatie ligt de nadruk op de beheersing van de variabele kosten. 
6.2 Integrale kostprijsmethode
Formule integrale kostprijs = C/N + V/N 

Bij proportioneel variabele kosten is formule = C/N + V/B 

Transactieresultaat berekenen: 
Omzet (verkoopprijs excl. btw) = p * q                                    Voorbeeld: 9.000 x € 35 =     € 315.000
Integrale Kostprijs van de omzet = Kp * q                              Voorbeeld: 9.000 x € 20=      € 180.000
                                                                                                                                                                            ____________
Transactieresultaat = (p * q) - (Kp * q) = (p - Kp) * q           (€ 35 - € 20) x 9.000=              € 135.000
q = verkochte hoeveelheid  


Slide 12 - Tekstslide

We gebruiken verkoopprijs excl. btw omdat de btw die de consument betaalt geen opbrengst is. 
6.2 Integrale kostprijsmethode
Bezetttingsresultaat:

De vaste productiekosten worden verdeeld over de producten op basis van de normale productieomvang. Als de werkelijke productie in een bepaalde periode afwijkt van de normale productie, ontstaat een bezettingsresultaat. 

In werkelijkheid wordt dan het volgende aan de producten toegerekend qua vaste kosten: 
Doorberekende vaste kosten = W * C/N 
Standaard vaste kosten = C = N * C/N 
Bezettingsresultaat = (W - N) * C/N 

Slide 13 - Tekstslide

C = Standaard constante (= vaste kosten) 
W = Werkelijke productie 
N = Normale productie 

Als W > N, spreken we van een overbezettingswinst 
Als W < N, spreken we van een onderbezettingsverlies 
6.2 Integrale kostprijsmethode
Perioderesultaat = Transactieresultaat + Bezettingsresultaat 

  • Zie voorbeeld 6.2 uit het boek 


Slide 14 - Tekstslide

Bij de berekening van het bezettingsresultaat gaan we uit van de productieomvang, omdat het bezettingsresultaat betrekking heeft op de vaste productiekosten. 

Bij de bepaling van het transactieresultaat gaat men uit van de verkoopomvang, omdat het transactieresultaat de winst of het verlies op de verkochte producten weergeeft. 
Wat kan een onderneming doen om de werkelijke productie hoger te laten zijn dan de normale productie? (Dus om minder kosten te hebben)

Slide 15 - Open vraag

De integrale kostprijs wordt vaak gezien als de kosten die een onderneming per product mag maken. Een onderbezettingsverlies betekent dat de vaste kosten onvoldoende worden gedekt, waardoor de werkelijke kosten per product hoger uitvallen dan de integrale kostprijs.
Wat kan een onderneming doen om de werkelijke productie hoger te laten zijn dan de verwachte kosten?
Een onderneming kan dan haar verkoop stimuleren door het opvoeren van marketingactiviteiten of het verlagen van de verkoopprijs. 
6.3 Variabele kostencalculatie - VC
Variabelekostencalculatie

Slide 16 - Tekstslide

Perioderesultaat berekenen voorbeeld 6.2: 

Omzet: 9.000 * 35 euro = 315.000 euro
Standaard variabele kosten 9.000 * 15 = 135.000 euro
Dekkingsbijdrage = 9.000 * (35 - 15) = 180.000 euro
Vaste productiekosten = 50.000 euro
Perioderesultaat = 130.000 euro 
6.4 Verschillen tussen de integrale kostprijsmethode en de variabele kostencalculatie
Bij de integrale kostprijsmethode worden de vaste productiekosten toegerekend aan de individuele producten. 

Bij de variabele kostencalculatie worden de vaste productiekosten in één bedrag ten laste van het resultaat gebracht. 

Het verschil in resultaat tussen AC en DC = voorraadmutatie * vaste productiekosten 

Nadeel AC = perioderesultaat kan worden beïnvloed. 
Een verandering in de productieomvang heeft bij VC geen invloed op het perioderesultaat, dus is minder te manipuleren dan bij de AC-methode. 

Slide 17 - Tekstslide

Als er een voorraadtoename is, dan is het resultaat volgens AC hoger dan volgens DC. 

Als er een voorraadafname is, dan is het resultaat volgens AC lager dan volgens DC. 

Dit komt omdat bij een voorraadtoename een deel van de vaste productiekosten doorschuift naar de voorraadwaardering (balans). Dit bedrag komt niet ten laste van het resultaat, waardoor bij AC een hogere winst ontstaat dan bij DC. 

Bij een voorraadafname wordt deze afname voor de bepaling van de transactiewinst bij AC gewaardeerd inclusief de vaste productiekosten. Bij de DC-methode wordt een voorraadafname tegen alleen de variabele productiekosten gewaardeerd. Daardoor brengt DC bij een voorraadafname lagere kosten in rekening, dat leidt tot een hogere winst dan bij AC. 

Gemeten over de totale levensduur van een onderneming zal de totale winst volgens AC gelijk zijn aan de totale winst van DC. 

Een nadeel van AC is dat managers het perioderesultaat in gunstige zin kunnen beïnvloeden door de productie op te voeren zonder dat deze extra productie ook wordt verkocht. Er wordt dan dus en overbezettingswinst gecreëerd. Een groot gedeelte van de vaste kosten gaan naar de balans en daarmee naar een volgende periode. 

Slide 18 - Tekstslide

Hier zie je het verschil tussen AC en DC. 
6.5 Break-evenberekeningen
Break-evenpunt = wanneer de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten. Geen winst, maar ook geen verlies. 

Formule = Totale opbrengsten = Totale kosten 
p * q = (v * q) + C 
(p * q) - (v * q) = C 
(p - v) * q = C 
q = C / (p - v) 


Slide 19 - Tekstslide

p = verkoopprijs per eenheid
v = proportioneel variabele kosten
C = Constante kosten 
q = productieomvang = verkoopomvang 
6.5 Break-evenberekeningen
Break-evenberekeningen kunnen ook gebruikt worden om bepaalde winstdoelstellingen te vertalen in doelstellingen voor de verkoopafdeling. 
  • Voorbeeld 6.5 uit het boek 

Veiligheidsmarge = geeft weer hoeveel procent de werkelijke afzet onder de begrote afzet mag liggen, voordat de onderneming verlies gaat lijden. 

Formule veiligheidsmarge = (Begrote afzet - Break-evenafzet) / Begrote afzet * 100% 

Slide 20 - Tekstslide

In de berekening voor winstdoelstelling moeten de vaste kosten verhoogd worden met de omvang van de gewenste winst. Er volgt dan een hogere verkoopomvang dan het break-evenpunt. 

Voorbeeld veiligheidsmarge: 
10.000 fietsdragers zijn begroot, break-evenpunt ligt op 4.000 (dus 6.000 minder). Dus: (10.000 - 4.000) / 10.000 * 100% = 60% 

Als de werkelijke afzet meer dan 60% onder de begrote afzet van 10.000 ligt, komt de onderneming in de verlieszone. 
Groepspresentatie H6
AC- VC
BEP

Filmopdracht 27 sept en 4 oktober

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten
Maak de volgende opdrachten: 
  • 6.4 
  • 6.11 
  • 6.25 
  • 6.7 
  • 6.12 
  • 6.21 
  • 6.22 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende week bespreken
Opdrachten 5.5, 5.14 en 6.24 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies