Kostencalculatie hoofdstuk 3

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Kosten die minder dan evenredig toe- of afnemen bij een toe- of afname van de productie, noem je
A
Indirecte kosten
B
Degressief variabele kosten
C
Progressief variabele kosten
D
Trapsgewijs variabele kosten

Slide 4 - Quizvraag

Welke functies heeft de voorcalculatie
(= kostprijsberekening vooraf).
Noem er minimaal 3.

Slide 5 - Woordweb

Functies voorcalculatie (kostprijs)
  1. Vaststellen van de verkoopprijs
  2. Berekenen of het rendabel is om het product te maken
  3. Opstellen offerte
  4. Waardering van de voorraad (fabricage kostprijs)
  5. Is er efficient gewerkt (ook bij nacalculatie)

Slide 6 - Tekstslide

Is de volgende stelling juist?
Uitval ontstaat tijdens het productieproces en bestaat alleen uit grondstof
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Afval
Afval ontstaat tijdens het productieproces en bestaat alleen uit grondstof

Slide 8 - Tekstslide

Uitval
Uitval zijn afgekeurde producten. De kosten van uitval bestaan uit grondstoffen, loonkosten en machinekosten.

Slide 9 - Tekstslide

Opruimkosten van uitval maken de kostprijs van een goedgekeurd product hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

In elke 100 producten zit een nettohoeveelheid van 70 kg grondstof. Bij de fabricage ontstaat een afval van 12,5% van het brutoverbruik.
Bereken het brutoverbruik van de grondstoffen voor 100 producten (geen euroteken, afronden op hele euro)
A
80
B
61
C
91
D
70

Slide 11 - Quizvraag

Berekening
70 kg × 100 / 87,5 = 80 kg

Slide 12 - Tekstslide

In elke 100 producten zit een nettohoeveelheid van 70 kg grondstof. Bij de fabricage ontstaat een afval van 12,5% van het brutoverbruik. De standaardprijs per kg grondstof is € 5. De overige fabricagekosten zijn € 187 per 100 producten. Het afval moet worden afgevoerd waarvoor € 0,30 per kg moet worden betaald.
Bereken de standaardkostprijs van een ongekeurd product.
(geen euroteken, twee cijfers achter de komma)
A
9,50
B
6,25
C
4,90
D
5,90

Slide 13 - Quizvraag

Delingscalculatie
Twee methoden om de constante en variabele kosten in de kostprijs te berekenen:
1. Naieve delingscalculatie
2. Integrale kostencalculatie

Slide 14 - Tekstslide

Naieve delingscalculatie
1. Alleen mogelijk bij homogene massaproductie.
2. Alle kosten zijn direct toerekenbaar aan het produkt.
3. Hoogte kostprijs afhankelijk van verwachte productie. 
3. Formule: kostprijs = 
     totale verwachte kosten / totale verwachte productie

Slide 15 - Tekstslide

Integrale kostencalculatie
1. Bij integrale kostencalculatie is de normale productie       (gemiddelde productie) uitgangspunt.
2. Constante kosten worden gedeeld door normale productie
3. Variabele kosten worden gedeeld door werkelijke productie

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Totale constante kosten: 30.000
Totale proportionele variabele kosten: 48.000
Normale bezetting: 5.000
Verwachte bezetting: 6.000
Bereken de integrale kostprijs
(geen euroteken, twee cijfers achter de komma)
A
14,6
B
21,1
C
14,0
D
14,3

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide