Voorzetsels

• NT2
• Middelbare school
• ISK
• vmbo k
• Leerjaar 1,2

DE VOORZETSELS

het voorzetsel

Vul het juiste voorzetsel in: Ik ben dol ___ chocolade.

1. over
2. bij
3. in
4. op

Kies het juiste voorzetsel: Hij is boos ___ mij.

1. bij
2. op
3. in
4. over

Welk voorzetsel hoort hierbij: We praten ___ de telefoon.

1. aan
2. met
3. over
4. op

Kies het passende voorzetsel: Ze is bang ___ spinnen.

1. op
2. over
3. bij
4. voor

Vul het juiste voorzetsel : Ik praat ____ mijn vriend.

1. naar
2. over
3. met
4. op

Kies het juiste voorzetsel: Wij lopen ____ het park.

1. voor
2. naar
3. onder
4. met

Welk voorzetsel hoort hierbij: Zij kijkt ____ de foto.

1. over
2. bij
3. naar
4. voor

voorzetsels

Wat doet hij?

welke voorzetsel?

Tekst

Wat doen ze?

Welke 

voorzetsel?

Hekel hebben......

Antwoord geven ........